3h De Brug - Grammatica zinsdelen

De brug - zinsdelen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De brug - zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling grammatica zinsdelen klas 2
  • zinsdelen
  • voorzetselvoorwerp
  • naamwoordelijk gezegde
  • bijvoeglijke bepaling
  • enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
  • zinsdeelzinnen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (vv)
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  3. Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.

Slide 4 - Tekstslide

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel. (vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 5 - Sleepvraag

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.

Slide 6 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat er gebeurt in een zin. Er is meestal sprake van een handeling, een 'actie'. 

In het voorjaar planten we altijd meerdere nieuwe planten in de tuin.
Met mijn broer heb ik tijdens drie wandelingen vijftig caches ontdekt.
Je moet een ander wel willen helpen.

Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin samen.





Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde(ng)
Een naamwoordelijk gezegde geeft aan welke eigenschappen of kenmerken het onderwerp bezit. Het onderwerp bevindt zich 'in een toestand'.

Piet is intussen een bejaarde man.
Op die nieuwe school moeten de lessen heel interessant zijn.

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin plus het naamwoordelijk deel (=het kenmerk/de eigenschap)


Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde (ng)
Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Het ng bestaat uit:
Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.
Koppelwerkwoorden : zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (ZWoBBeLS)

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin: Het openbaar vervoer is ideaal.
A
is
B
is [ideaal]
C
het openbaar vervoer
D
het openbaar vervoer is [ideaal]

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin: Mijn vriend blijft altijd eerlijk.
A
mijn vriend
B
blijft
C
blijft eerlijk
D
blijft altijd eerlijk

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Hij is de hele tijd op het plein aan het voetballen.
A
is
B
geen ng
C
is aan het voetballen
D
is voetballen

Slide 12 - Quizvraag

 Bijvoeglijke bepaling
De bijvoeglijke bepaling (bijv. bep) is geen zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel.
  • De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Er kunnen meer bijvoeglijke bepalingen per zelfstandig naamwoord zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Die rivier is heel erg lang.

erg is een..
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 14 - Quizvraag

Een goede juwelier werkt precies.

precies is een..
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 15 - Quizvraag


De geiten op de omheinde plaats mekkerden de hele nacht. 

op de omheinde plaats is een..

A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 16 - Quizvraag

Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling (obwb)
  • De obwb is een deel van een ander zinsdeel.
  • De obwb zegt iets over de kern die een niet-zelfstandig naamwoord is in een zinsdeel.
  • De obwb kan voor of achter een niet-zelfstandig naamwoord staan.
  • Soms zit een obwb binnen een bijvoeglijke bepaling zoals: (heel > lekkere, ontzettend > saaie etc.)


Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld obwb
De sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke kern(en) vind je in deze zin?

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld obwb
De  sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?
erg = obwb bij moeilijk (moeilijk is een niet-zelfstandig naamwoord, dus is erg een obwb bij moeilijk)


Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld obwb en bijv. bep.
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.

-> Wat zijn de kernen in deze zinnen? 

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld: obwb en bijv.bep.
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?


Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld:  obwb en bvb
De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.
ingewikkelde is bijv.bep. bij opdrachten
van gisteren is bijv. bep. bij opdrachten
van klas A2A is bijv. bep. bij leerlingen
behoorlijk is obwb bij interessant



Slide 22 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. 

Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.


In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Slide 23 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
Bijzinnen zijn zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De pv staat meestal achteraan.
  • Tussen pv en ond kunnen wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (ond) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).

Slide 24 - Tekstslide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel , maar onderdeel van een zinsdeel.
De oude man loopt op straat
oude = bijvoeglijke bepaling bij man
De man in de auto gaat naar huis.
in de auto = bijvoeglijke bepaling bij man

Slide 25 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
De mooie tuin van de buurman wordt onderhouden.

De mooie tuin van de buurman = onderwerp
tuin = kern
mooie= bijvoeglijke bepaling bij tuin
van de buurman= bijvoeglijke bepaling bij tuin

Slide 26 - Tekstslide

Bijvoeglijke bijzin
De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.


Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd

De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Slide 27 - Tekstslide

Heeft de volgende zin een bijvoeglijke bepaling of een bijvoeglijke bijzin?

De bioscoop in Leeuwarden is in 2021 geopend.
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 28 - Quizvraag

Heeft de volgende zin een bijvoeglijke bepaling of een bijvoeglijke bijzin?

De leerlingen die een onvoldoende voor de toets hebben gehaald, moeten deze herkansen.
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 29 - Quizvraag

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

Wat is de kern van het onderwerp?
A
verdriet
B
tranen
C
wereld
D
Madonna

Slide 30 - Quizvraag

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

van de Madonna =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 31 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

Wat is het onderwerp?

A
Ravioli
B
Ravioli die gevuld is met vlees

Slide 32 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees, bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

die gevuld is met vlees =

A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 33 - Quizvraag

Kern
Bijvoeglijke bepalingen en bijzinnen horen bij een kern. De kern is meestal een zelfstandig naamwoord (zn), maar die kan ook een voornaamwoord (vnw) zijn.
 
Een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern:
 milieubelastende  (bijvoeglijke bepaling) maatregelen (kern)
 maatregelen (kern) die verkeerd vallen (bijvoeglijke bijzin)


Een woordgroep met een voornaamwoord als kern:
 wij (kern) van sportclub St. Anne (bijvoeglijke bepaling)
 de enige (kern) die daar iets van afweet (bijvoeglijke bijzin)

Slide 34 - Tekstslide