3hv Herhaling Grammatica zinsdelen

3hv Herhaling Grammatica zinsdelen
Cursus 5 Grammatica
en 6 Formuleren

§1 herhaling leerjaar  2
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3hv Herhaling Grammatica zinsdelen
Cursus 5 Grammatica
en 6 Formuleren

§1 herhaling leerjaar  2

Slide 1 - Tekstslide

Startvraag
DUO
  • links: Bedenk een zin waarin iemand iets geeft aan een ander. Gebruik ook een plaats, tijd of hoedanigheid in de zin.
  • rechts: Benoem alle zinsdelen.

havo
vwo
Noteer je antwoord in je schrift.
Ontleed deze zinnen redekundig.
- Tijdens die herhalingslessen over de stof van vorig jaar hebben we ons stierlijk verveeld.

- Wie wind zaait, zal storm oogsten.

Slide 2 - Tekstslide

Startvraag
DUO
  • Gisteren  / heeft / Peter / zijn zus / een mooi cadeau /gegeven.
  • bwb / pv-wg / ond / mw / lv / wg
  • mooi = bijv. bep -> cadeau

havo
vwo
antwoord 
Ontleed deze zinnen redekundig.
- Tijdens die herhalingslessen over de stof van vorig jaar hebben we ons stierlijk verveeld.
tijdens...jaar = bwb
we = ond
hebben verveeld = wg
ons = lv
- Wie wind zaait, zal storm oogsten.
wie wind zaait = ond-zin
zal oogsten = wg
storm = lv

Slide 3 - Tekstslide

Deze week:
Les 1 Herhaling Grammatica zinsdelen klas 2
Les 2 Samentrekking (controleren)
Les 3 Fictie -> 3PAK 'Een berg zwijgen'

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel
  • Ik heb mijn kennis over redekundig ontleden opgefrist.

Slide 5 - Tekstslide

terugblik klas 2
zinsdelen
voorzetselvoorwerp
naamwoordelijk gezegde
bijvoeglijke bepaling en obwb
enkelvoudige en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
zinsdeelstukken en -zinnen

Slide 6 - Tekstslide

Twee opties
Je doet mee met de herhaalles grammatica zinsdelen uitleg en oefenen.
Je gaat direct zelfstandig aan de slag met Grammatica zinsdelen §1 'herhaling leerjaar 2'.

Slide 7 - Tekstslide

Keuzemenu
Ik doe graag mee met de LessonUp
Ik ga direct aan de slag

Slide 8 - Poll

  • Begint altijd met een voorzetsel;
  • Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  • Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  • Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.
voorzetselvoorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel. (vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 10 - Sleepvraag

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.

Slide 11 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat er gebeurt in een zin. Er is meestal sprake van een handeling, een 'actie'. 
Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin samen.

In het voorjaar planten we altijd meerdere nieuwe planten in de tuin.
Met mijn broer heb ik tijdens drie wandelingen vijftig caches ontdekt.
Je moet een ander wel willen helpen.






werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 12 - Tekstslide

Een naamwoordelijk gezegde geeft aan welke eigenschappen of kenmerken het onderwerp bezit. Het onderwerp bevindt zich 'in een toestand'.

Piet is intussen een bejaarde man.
Op die nieuwe school moeten de lessen heel interessant zijn.

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin plus het naamwoordelijk deel (=het kenmerk/de eigenschap)


naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 13 - Tekstslide

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Het ng bestaat uit:
Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.
Koppelwerkwoorden : zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (ZWoBBeLS)

naamwoordelijk gezegde (ng)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin: Het openbaar vervoer is ideaal.
A
is
B
is [ideaal]
C
het openbaar vervoer
D
het openbaar vervoer is [ideaal]

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de zin: Mijn vriend blijft altijd eerlijk.
A
mijn vriend
B
blijft
C
blijft eerlijk
D
blijft altijd eerlijk

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Hij is de hele tijd op het plein aan het voetballen.
A
is
B
geen ng
C
is aan het voetballen
D
is voetballen

Slide 17 - Quizvraag

De bijvoeglijke bepaling (bijv. bep) is geen zinsdeel, maar een deel van een ander zinsdeel.
  • De bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
  •  De bijvoeglijke bepaling kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
  • Er kunnen meer bijvoeglijke bepalingen per zelfstandig naamwoord zijn.
 Bijvoeglijke bepaling (bijv. bep.)

Slide 18 - Tekstslide

Hij gaf een korte en duidelijke uitleg.

'korte en duidelijk' is een...
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 19 - Quizvraag

Een goede juwelier werkt precies.

precies is een..
A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 20 - Quizvraag


De geiten op de omheinde plaats mekkerden de hele nacht. 

op de omheinde plaats is een..

A
bijwoordelijke bepaling
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 21 - Quizvraag

  • De obwb is een deel van een ander zinsdeel.
  • De obwb zegt iets over de kern die een niet-zelfstandig naamwoord is in een zinsdeel.
  • De obwb kan voor of achter een niet-zelfstandig naamwoord staan.
  • Soms zit een obwb binnen een bijvoeglijke bepaling zoals: (heel > lekkere, ontzettend > saaie etc.)


 Ondergeschikte bijwoordelijke bepaling (obwb)

Slide 22 - Tekstslide

De sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke kern(en) vind je in deze zin?

 Voorbeeld obwb

Slide 23 - Tekstslide

De  sommen | vind | ik | erg moeilijk.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?
erg = obwb bij moeilijk (moeilijk is een niet-zelfstandig naamwoord, dus is erg een obwb bij moeilijk)


 Voorbeeld obwb

Slide 24 - Tekstslide


De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas 3H | behoorlijk interessant.

-> Wat zijn de kernen in deze zinnen? 

 Voorbeeld obwb en bijv. bep.

Slide 25 - Tekstslide


De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas 3H | behoorlijk interessant.

-> Welke woorden zeggen iets over deze kernen?


 Voorbeeld obwb en bijv. bep.

Slide 26 - Tekstslide

De ingewikkelde opdrachten van gisteren| vonden | de leerlingen van klas A2A | behoorlijk interessant.
ingewikkelde is bijv.bep. bij opdrachten
van gisteren is bijv. bep. bij opdrachten
van klas A2A is bijv. bep. bij leerlingen
behoorlijk is obwb bij interessant



 Voorbeeld obwb en bijv. bep.

Slide 27 - Tekstslide

Een zin die bestaat uit meerdere persoonsvormen noemen we een samengestelde zin. 

Een samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen.


In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar. Er kan geen ander zinsdeel tussen staan.


Hoofd- en bijzinnen

Slide 28 - Tekstslide

Bijzinnen zijn zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De pv staat meestal achteraan.
  • Tussen pv en ond kunnen wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (ond) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).
Hoofd- en bijzinnen

Slide 29 - Tekstslide

Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel , maar onderdeel van een zinsdeel.
De oude man loopt op straat
oude = bijvoeglijke bepaling bij man
De man in de auto gaat naar huis.
in de auto = bijvoeglijke bepaling bij man
Bijvoeglijke bepaling

Slide 30 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
De mooie tuin van de buurman wordt onderhouden.

De mooie tuin van de buurman = onderwerp
tuin = kern
mooie= bijvoeglijke bepaling bij tuin
van de buurman= bijvoeglijke bepaling bij tuin

Slide 31 - Tekstslide

De bijvoeglijke bijzin is een bijvoeglijke bepaling met een persoonsvorm.


Vind de bijvoeglijke bijzin:
 De wedstrijd die ingelast werd speelden  de voetballers  in de Kuip.

 die ingelast werd → (bijvoeglijke bijzin bij) wedstrijd

De bijvoeglijke bepaling ‘die ingelast werd’ bevat een pv (werd) en is daarom een bijvoeglijke bijzin en GEEN bijvoeglijke bepaling

Bijvoeglijke bijzin

Slide 32 - Tekstslide

Heeft de volgende zin een bijvoeglijke bepaling of een bijvoeglijke bijzin?

De bioscoop in Leeuwarden is in 2021 geopend.
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 33 - Quizvraag

Heeft de volgende zin een bijvoeglijke bepaling of een bijvoeglijke bijzin?

De leerlingen die een onvoldoende voor de toets hebben gehaald, moeten deze herkansen.
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 34 - Quizvraag

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

Wat is de kern van het onderwerp?
A
verdriet
B
tranen
C
wereld
D
Madonna

Slide 35 - Quizvraag

De tranen van de Madonna tonen haar verdriet aan de wereld.

van de Madonna =
A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 36 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

Wat is het onderwerp?

A
Ravioli
B
Ravioli die gevuld is met vlees

Slide 37 - Quizvraag

Ravioli die gevuld is met vlees, bevat niet altijd de gewenste 'prosciutto crudo’.

die gevuld is met vlees =

A
bijvoeglijke bijzin
B
bijvoeglijke bepaling

Slide 38 - Quizvraag

Bijvoeglijke bepalingen en bijzinnen horen bij een kern. De kern is meestal een zelfstandig naamwoord (zn), maar die kan ook een voornaamwoord (vnw) zijn.
 
Een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern:
 milieubelastende  (bijvoeglijke bepaling) maatregelen (kern)
 maatregelen (kern) die verkeerd vallen (bijvoeglijke bijzin)


Een woordgroep met een voornaamwoord als kern:
 wij (kern) van sportclub St. Anne (bijvoeglijke bepaling)
 de enige (kern) die daar iets van afweet (bijvoeglijke bijzin)

Kern

Slide 39 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik heb mijn kennis over redekundig ontleden opgefrist.

Slide 40 - Tekstslide

Cursus 5 Grammatica zinsdelen
Maak de opdrachten van §1 online.
Cursus 6 Formuleren
Maak de opdrachten van §1 online.

Slide 41 - Tekstslide

Terugblik op de les
Wat ging goed?
Wat kan beter?

Slide 42 - Tekstslide