H4 - Grammar - Prepositions

H4 - Backbone: prepositions
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 - Backbone: prepositions

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: prepositions (voorzetsels)
  • Lucy is arriving  1_______ February the 13th  2_________ eight o'clock  3________ the morning. 
  • Frank is 4______________ holiday for three weeks.
  • He explained the computer program 5 ___________ me.
  • I've waited 6 __________ Judy for 30 minutes. I'm going home.
  • He's swimming  7_________ the river. 
  • Where's Julie? She's 8__________ school.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions
Prepositions zijn in het Nederlands voorzetsels

Prepositions zijn woorden zoals: on, in, into, at, between, among, under, out, out of, up, down, against, towards enz.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of time
om drie uur                          at three o'clock
rond drie uur                       around three o'clock
tegen drie uur                     by three o'clock
op maandag                         on Monday
voor zaterdag                       before Saturday
voor een week                      for a week


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of movement
praten tegen            talk at
langs lopen               walk by
komen van                come from
naar binnen lopen walk into
rijden op                     drive on
stappen op                step onto
uitschakelen             switch off
uit iets stappen       step out of

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prepositions of place
boven de bank             above the setee
onder het schilderij   below the painting
over de stoel                 over the chair
onder de tafel               under the table
onder de mensen       among people
tussen de auto's          between the cars
naast de deur               beside the door
naast de ingang          next to the entrance

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijd: AT, ON, IN
At gebruik je bij specifieke tijden:
• om 4 uur » at 4 o'clock
• om 12.15 uur » at 12.15
• uitzondering: in het weekend » at the weekend (UK)
On gebruik je bij dagen en data:
• op maandagen » on Mondays
• op 25 december » on the 25th of December
• uitzondering: in een weekend » on a weekend (USA)
In gebruik je gedurende periodes:
• in de ochtend » in the morning
• in juni » in June

Plaats: AT, ON, IN 
At gebruik je bij huisnummers en gebouwen:
• op nummer 14 » at number 14
• op school » at school
• op het vliegveld » at the airport
On gebruik je bij wegen en oppervlaktes:
• in de Rivierstraat » on River Street
• op de grond » on the ground
• op het dak » on the roof
In gebruik je bij steden, provincies, landen, continenten en in ruimtes:
• in Amsterdam » in Amsterdam
• in Schotland » in Scotland
• in Zuid-Amerika » in South-America

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I have to be in the general meeting room in 10 minutes.
Ik moet in de algemene vergaderkamer zijn over 10 minuten.
My dad celebrates his birthday at the office at twelve o'clock.
Mijn vader viert zijn verjaardag op kantoor om 12 uur.

Let op: sommige voorzetsels lijken erg op Nederlandse voorzetsels, maar betekenen iets anders/
- by (Engels) = met, door (Nederlands)
- in (Engels) = op, over (Nederlands)
- over (Engels) = boven, ouder dan, tijdens (Nederlands)



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijden
We gebruiken at als je het hebt over specifieke tijdstippen:
--> We will arrive at noon / 3 o'clock / lunchtime.
We gebruiken on als je het hebt over dagen en data:
--> We will arrive on Sunday / your birthday / 10 april 1989.
We gebruiken in als je het hebt over langere periodes of als je het woord 'over' bedoeld:
--> We will arrive in August / spring / the evening / 10 minutes.


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plaatsen
We gebruiken at als je het hebt over dat iemand of iets bij een bepaalde locatie is:
--> I'm waiting for you at the airport.
We gebruiken on als je het over de oppervlakte hebt / iets ergens bovenop is:
--> I'm sitting on the table.
We gebruiken in als je het hebt over dat iemand of iets in een bepaalde locatie is:
--> I'm sleeping in your bed.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Refresher: adjust your answers
  • Lucy is arriving 1_______ February the 13th 2_________ eight o'clock 3________ the morning.
  • Frank is 4______________ holiday for three weeks.
  • He explained the computer program 5 ___________ me.
  • I've waited 6 __________ Judy for 30 minutes. I'm going home.
  • He's swimming 7_________ the river.
  • Where's Julie? She's 8__________ school.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Put the answers to the Refresher here:

Slide 12 - Open vraag

Lucy is arriving 1_______ February the 13th 2_________ eight o'clock 3________ the morning.
Frank is 4______________ holiday for three weeks.
He explained the computer program 5 ___________ me.
I've waited 6 __________ Judy for 30 minutes. I'm going home.
He's swimming 7_________ the river.
Where's Julie? She's 8__________ school.
Practise time
Do: A, B & D (page 79)
A & B (page 81)
A, C & D (page 83)


Homework: Backbone Test Monday April 3

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write a home made sentence using a preposition

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Finished!
You have Refreshed and Renewed your grammar knowledge

Well done!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies