Herhaling ww, pv, ow, znw en bijv. nw

Herhaling ter voorbereiding van de toets





Werkwoorden, persoonsvorm, onderwerp, zelfstandig naamwoord en en bijvoeglijk naamwoord
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling ter voorbereiding van de toets





Werkwoorden, persoonsvorm, onderwerp, zelfstandig naamwoord en en bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de (of wat is het) werkwoorden)?
Zij plukt de bloemen in de tuin.
A
in de tuin
B
zij plukt
C
de bloemen
D
plukt

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn de (of wat is het )ww?
Het kind heeft de hele les opgelet.
A
heeft
B
heeft opgelet
C
Het kind
D
opgelet

Slide 3 - Quizvraag

Noem twee manieren om de pv te vinden in een zin.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de pv?
Ik eet graag een pizza met vis.
A
een pizza
B
geen pv
C
eet
D
ik

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de pv?
Bij de pizza vind ik een gemengde salade heerlijk!
A
vind
B
een gemengde salade
C
heerlijk
D
ik

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de pv en het ow?
Op school leren we wiskunde.
A
pv= leren ow= op school
B
pv= leren ow= wiskunde
C
pv= leren ow= we
D
pv= wiskunde ow= op school

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn de pv en het ow?
Bart gaat graag wandelen in het bos.
A
pv= wandelen ow= Bart
B
pv= wandelen ow= in het bos
C
pv= gaat ow= in het bos
D
pv= gaat ow= Bart

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn de pv en het ow?
De kinderen spelen op de slee in de sneeuw.
A
pv=sneeuw ow= op de slee
B
pv= sneeuw ow= kinderen
C
pv= spelen ow= de kinderen
D
pv= spelen ow= kinderen

Slide 9 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin en schrijf je zin op. Noteer het werkwoord, de persoonsvorm en het onderwerp.

Slide 10 - Open vraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Naam van een ding.
B
Namen van dingen die er bestaan.
C
Naam van een mens, dier, ding of plant, of eigen namen.
D
Namen van dieren die overal leven.

Slide 11 - Quizvraag

Welk zelfstandig naamwoord is ook een eigen naam?
A
Samsung
B
woonboerderij
C
schommelstoel
D
telefoonoplader

Slide 12 - Quizvraag

Wat kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten?
A
een vraagteken
B
een verkleinwoord
C
een lidwoord
D
een koelkast

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
lopen
B
boodschappen doen
C
de wekker
D
staan

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
De
B
Hond
C
Lopen
D
Bij

Slide 16 - Quizvraag

Welke woorden zijn zelfstandig naamwoorden?
A
blauwe, fiets, het
B
meneer, Drost, oranje
C
zaterdag, auto, een
D
snufje, kastanje, step

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
olifant
B
schoen
C
onder
D
worst

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?

De normaalste zaak van de wereld
A
de
B
normaalste
C
zaak
D
wereld

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord
A
snelle
B
meningen
C
stoelen
D
bruggen

Slide 21 - Quizvraag

Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
beker, hoofdweg, verzameling
B
brede, houten, schuine
C
denken, fietsen, inschenken
D
moeder, aardbei, pizza

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De

Slide 23 - Quizvraag

Het bijvoeglijk naamwoord is:

Het is een heel grappig hondje.

Slide 24 - Open vraag

het bijvoeglijk naamwoord is:

Er zit een groene hoes bij.

Slide 25 - Open vraag

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 26 - Quizvraag

Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
beker, hoofdweg, verzameling
B
brede, houten, schuine
C
denken, fietsen, inschenken
D
moeder, aardbei, pizza

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord
A
snelle
B
meningen
C
stoelen
D
bruggen

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord
A
snelle
B
meningen
C
stoelen
D
bruggen

Slide 30 - Quizvraag