Lesson six

• Engels
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

• Taking the register
• Learning goals
• Newsround
• What do you need?
• Homework check
• Time Master
  
• Let's get down to work (exercises)
• Exit ticket
• Homework

Kritisch denken: Je kunt verzinnen hoe een opdracht uitgevoerd kan worden en je kunt een plan maken.
A1.1: Je kunt vragen hoe het met mensen gaat en reageren op nieuws (gesprek).
A1.4: Je kunt overweg met aantallen, hoeveelheden, kosten en tijden (gesprek).
A2.4: Je kunt afspraken maken (gesprek).
A2.5: Je kunt een eenvoudig telefoongesprek voeren (gesprek).
A1.2: Je kunt in losse woorden en simpele, korte zinnen iets of iemand beschrijven (spreken).

Play >

iPad      workbook     notebook     pen          airpods

                       A                              and pencil

ordinals

dates

telling the time

can <> can't

much <> many

vocabulary

M1D

phrases

have got

ordinals

ordinals

rangtelwoorden

• om volgorde aan te geven
• om aan te geven op welke plaats iemand of iets staat
  

• meestal getal+th
• zevende = seventh (7th)
• tiende = tenth (10th)
• vierentwintigste = twenty-fourth (24th)
  

• vijfde = fifth (5th)
  
• achtste = eighth (8th)
  
• negende = ninth (9th)
  
• twaalfde = twelfth (12th)
  

• eerste = first (1st)
  
• tweede = second (2nd)
• derde = third (3rd)
  

• bij tientallen vanaf 20 > -y = -ieth
• twintigste = twentieth (20th)
  
• zestigste = sixtieth (60th)
• etc.
  

dates

dates

data

                                          

• om te weten wanneer iets is
• om een datum aan te geven

                  

• Monday
• Tuesday
• Wednesday
• Thursday

• Friday
• Saturday
• Sunday

                           

• January
• February
• March
• April

• May
• June
• Juli
• August

• September
• October
• November
• December

• ALTIJD HOOFDLETTERS
  

                             

• dag + nummer (rangtelwoord) + maand
• Monday the twenty-first of March

                       

• dag + maand + nummer (rangtelwoord) 
• Monday March the twenty-first

telling the time

telling the time

klokkijken

• om aan te geven hoe laat het is
  

• Het Engelse kloktijden hebben twee vormen:
• past (over)
• to (voor)
  

•                        past:

• van 1 minuut over het uur
• tot 1 minuut voor het halfuur
  

•                         to:

• van 1 minuut over het halfuur
• tot 1 minuut voor het uur
  

                           

• Hele uren  = ... o'clock
• 3 uur (15:00) = Three o'clock
  
• Halve uren = half  ...
• Half 2 (01:30) = Half past one
• kwart ... = quarter ...
• kwart voor 3 (14:45) = quarter to three
• om = at 
• Om 5 over 8 (08:05) = At five past eight

telling the time

klokkijken

• om aan te geven hoe laat het is
  

• Het Engelse kloktijden hebben twee vormen:
• past (over)
• to (voor)
  

•                        past:

• van 1 minuut over het uur
• tot 1 minuut voor het halfuur
  

•                         to:

• van 1 minuut over het halfuur
• tot 1 minuut voor het uur
  

                           

• Hele uren  = ... o'clock
• 3 uur (15:00) = Three o'clock
  
• Halve uren = half  ...
• Half 2 (01:30) = Half past one
• kwart ... = quarter ...
• kwart voor 3 (14:45) = quarter to three
• om = at 
• Om 5 over 8 (08:05) = At five past eight

can <> can't

can <> can't

(niet) kunnen

• om aan te geven dat je iets kan
• om aan te geven dat je iets niet kunt

• can
• can't

• wel kunnen
• I can speak five languages.
• They can sing beautifully.

• niet kunnen
• She can't swim.
• We can't come to your party.

• can en can't worden altijd gevolgd door het hele werkwoord
• can't voluit geschreven = cannot

much <> many

much and many

veel

 

• Als je veel van iets hebt, maar ...
  
• ... je kunt het niet (precies) tellen
  
• ... je kunt er geen getal voor zetten
  
• ... je kunt er geen meervoud van maken
  

• Denk hierbij aan:
  
• - vloeistoffen
  
• - gassen
  
• - poedertjes
  
• - begrippen

• much money
• much time
• much homework
  
• much milk
• much sugar
• much air

 

• Als je veel van iets hebt en ...
  
• ... je kunt het wel (precies) tellen
  
• ... je kunt er wel een getal voor zetten
  
• ... je kunt er wel meervoud van maken

• many students
• many lessons
  
• many people
  
• many fish
  
• many teachers
  
• many iPads

?

Watch: The interview

Do: Exercise 35, page 72, workbook A

In je boek

Play

Exercise 35, page 72

1. true
2. false
3. true
4. false

Do: Exercise 40a, page 75, workbook A

     

In je boek

Are you a summer or a winter person?

Summer

Winter

vocabulary 2.4

Study: Vocab 2.4

Do: Exercise 42, page 78, Workbook A

     

In je boek

Exercise 42, page 78

1. expensive
2. famous
3. lazy
4. already
5. each

speaking

Study: phrases speaking

Do: Exercise 49+50, page 80+81, Workbook A

     

In je boek

Exercise 49, page 80

1. Hi Brendan, how are you?
   
2. I'm OK, thanks. 
3. Can you go to the Wasps concert with me?
   
4. When is it?
   
5. It's tonight.
   
6. What time does it start?
   
7. It starts at half past eight.
   
8. That's alright. See you tonight.

Exercise 50, page 81

1. Hello? Tess Brown speaking.
2. Hi Tess. How are you?
3. Great. Can you go to the Easter festival?
4. How many bands are playing?
5. I think about six. And they're all awesome!
6. I'd love to come. How much are the tickets?
7. The tickets for the festival aren't cheap.
8. They cost £25 each.
9. That's a shame. I can't come then.

Study: phrases speaking

Do: Exercise 52, page 82, Workbook A

     

In je schrift

Exercise 49, page 80

1. (Hi Tom) How are you?
2. When is it?
3. What time does it start?
4. How are we going to get there? / How can we get there?
5. Great idea!
6. Can you tell me how much the tickets are? / How much are the tickets? / Are the tickets expensive?
7. That's a shame.
8. Thanks for calling.

Dit vind ik (nog) lastig 

ordinals

dates

can / can't

telling the time

much / many

have got / has got

vocabulary

phrases

meerdere onderdelen

niets

Join

join

join

join

join

Study: 

  - Vocabulary 2.1+2.2+2.3, page 140, Workbook A

  - Phrases Writing, page 142, Workbook A

  - Grammar

     - ordinal numbers (first, second, etc.)

     - days and months

     - dates

     - can <> can't

     - telling the time

     - much <> many

Thanks for your attention

      Wait for            Push your chair         Throw away

      the bell             under the table            your litter

Fill in the blanks

much <> many