8.9 geen/niet

Niet/ Geen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Niet/ Geen

Slide 1 - Tekstslide

Maak de zinnen ontkennend
Adam en Cassian luisteren altijd.
Ik zit in de les.
Ik ben blij. 
Ik heb een leuke klas.
Drink jij koffie?
Wij hebben twee telefoons.
Hij gaat graag naar de stad.

Voorkennis activeren

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je geen?
1. Voor een de-woord of het-woord
dat niet specifiek wordt gebruikt.

2. Bij stofnamen (koffie, thee, 
suiker, zand, goud, zilver, hout
, papier, enz.



Tom drinkt geen water.
Diana heeft geen rode pen.
Ik heb geen zin in rekenen.
Denis heeft geen papier.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je niet?
Khuzama werkt niet.

Na een werkwoord
Belal is niet boos.
Voor een bijvoeglijk naamwoord
De kat ligt niet op de grond.
Voor een voorzetsel
Ali komt niet te laat.
Voor andere woorden

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Vandaag hebben we .... huiswerk.
A
niet
B
geen

Slide 14 - Quizvraag

Ik vind wandelen .... leuk.
A
niet
B
geen

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb .... geslapen.
A
niet
B
geen

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb hier .... computer.
A
niet
B
geen

Slide 17 - Quizvraag

Waarom ben je .... op tijd?
A
niet
B
geen

Slide 18 - Quizvraag

Ik drink .... cola.
A
niet
B
geen

Slide 19 - Quizvraag

Ik hou .... van koffie.
A
niet
B
geen

Slide 20 - Quizvraag

Zij heeft ........... zin in thee.
A
niet
B
geen

Slide 21 - Quizvraag

Wil ze ook .............. koekje?
A
niet
B
geen

Slide 22 - Quizvraag

Heb je ............... huiswerk gemaakt?
A
niet
B
geen

Slide 23 - Quizvraag

Heb je ............... boek mee genomen?
A
niet
B
geen

Slide 24 - Quizvraag

Spreken

Slide 25 - Tekstslide

1                                                        
Wat weet je over niet/geen?          
Vertel 1 ding dat je geleerd hebt. 

2                                                         
Maak een zin met niet of geen.     
   
3                                                        
Wat vond je van deze les?              
Geef je mening!                               


Slide 26 - Tekstslide

Vul de juiste ontkenning in:

Ik ben ... kabouter.
A
geen
B
niet

Slide 27 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in:

Ik lust ... pannenkoeken.
A
niet
B
geen

Slide 28 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in:

Ik hou ... van pannenkoeken.
A
niet
B
geen

Slide 29 - Quizvraag

Vul de juiste ontkenning in:

Ik heb mijn huiswerk ... gemaakt.
A
geen
B
niet

Slide 30 - Quizvraag

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Ga je op vakantie?

Slide 31 - Open vraag

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Heb je een huisdier?

Slide 32 - Open vraag

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Vind je hardlopen leuk?

Slide 33 - Open vraag

Geef antwoord op de vraag. Gebruik niet/geen.

Heb je dansles?

Slide 34 - Open vraag

Ga je mee?
A
Nee, ik ga mee niet.
B
Nee, ik niet ga mee.
C
Nee, ik ga niet mee.

Slide 35 - Quizvraag

Weet je de weg?
A
Nee, ik weet niet de weg.
B
Nee, ik weet de weg niet.
C
Nee, ik niet weet de weg.

Slide 36 - Quizvraag

Kom je vanavond ook?
A
Nee, ik kom vanavond niet.
B
Nee, ik kom niet vanavond.
C
Nee, ik niet komen vanavond.

Slide 37 - Quizvraag

Ben je bang?
A
Nee, ik ben bang niet.
B
Nee, ik niet ben bang.
C
Nee, ik ben niet bang.

Slide 38 - Quizvraag

Luister je naar hem?
Nee,...

Slide 39 - Open vraag

Ben je ziek?
Nee,....

Slide 40 - Open vraag

Woont hij in de stad?
Nee,.....

Slide 41 - Open vraag

Hebben jouw ouders een huis?
A
Nee, mijn ouders hebben huis geen.
B
Nee, mijn ouders geen huis hebben.
C
Nee, mijn ouders hebben geen huis.

Slide 42 - Quizvraag

Heb jij een Nederlands paspoort?
A
Nee, ik heb niet Nederlands paspoort.
B
Nee, ik heb geen Nederlands paspoort.
C
Nee, ik geen heb Nederlands paspoort.

Slide 43 - Quizvraag

Heb jij kinderen?
A
Nee, ik heb geen kinderen.
B
Nee, ik geen kinderen hebben.
C
Nee, ik geen kinderen heb.

Slide 44 - Quizvraag

Heb jij een groot huis?
A
Nee, ik heb geen huis groot.
B
Nee, ik heb geen groot huis.
C
Nee, ik geen heb groot huis.

Slide 45 - Quizvraag

Heb jij vandaag school?
Nee,....

Slide 46 - Open vraag

Moet je vandaag huiswerk maken?
Nee,.....

Slide 47 - Open vraag

Wil jij een ijsje?
Nee,....

Slide 48 - Open vraag