4 Mensen in het zand- en lösslandschap

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag leren?
Er zijn verschillende landschappen in Nederland. Eerder las je over klei- en veenlandschappen. In deze paragraaf gaat het over het zand- en lösslandschap.

Leerdoel: Wat is de invloed van mensen op de vorming van het zand- en lösslandschap?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Waaruit bestaat het reliëf in het zandlandschap?
A
duinen
B
dijken
C
stuwwallen
D
heuvels

Slide 11 - Quizvraag

Het zandlandschap is...
A
Vruchtbaar
B
Niet vruchtbaar

Slide 12 - Quizvraag

Zien we hier een klei of een zandlandschap?
A
Klei
B
Zand

Slide 13 - Quizvraag

In het zandlandschap vind je langgerekte dorpen.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Het zandlandschap ligt in
A
Laag Nederland
B
Hoog Nederland

Slide 15 - Quizvraag

Welk landschap is tijdens het Pleistoceen al ontstaan?
A
Zandlandschap
B
Rivierkleilandschap
C
Laagveenlandschap

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Waar komt Lösslandschap vooral voor?
A
Noord - Holland
B
Limburg
C
Zeeland
D
Brabant

Slide 22 - Quizvraag


Kaart 1
Nederland - Lösslandschap
A
natuurkundige overzichtskaart
B
staatkundige overzichtskaart
C
thematische kaart
D
topografische kaart

Slide 23 - Quizvraag

Welk landschap is dit?
A
Duinlandschap
B
Hoogveenlandschap
C
Lösslandschap
D
Rivierlandschap

Slide 24 - Quizvraag

'Losslandschap' komt voor in....
A
hoog Nederland
B
laag Nederland

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

zandlandschap
veenlandschap
rivierlandschap

Slide 30 - Sleepvraag

Zandlandschap
Rivierlandschap
Veenlandschap
Zeekleilandschap

Slide 31 - Sleepvraag

Hoog-Nederland
Laag-Nederland
Duinlandschap
Hoogveenlandschap
Laagveenlandschap
Lösslandschap
Zeekleilandschap
Zandlandschap
Rivierkleilandschap

Slide 32 - Sleepvraag

Welke foto hoort bij welk landschap?
Laagveenlandschap
Zeekleilandschap
Duinlandschap

Slide 33 - Sleepvraag

Welk landschap hoort bij welke foto? Sleep het landschap naar de juiste foto.
Duinlandsschap
zeekleilandschap
veenlandschap
zandlandschap
Lösslandschap
rivierkleilandschap

Slide 34 - Sleepvraag

Zeekleilandschap
laagveenlandschap
Rivierlandschap
Duinlandschap
Heuvellandschap
Zandlandschap
voormalig hoogveenlandschap

Slide 35 - Sleepvraag

Rivierkleilandschap
Lösslandschap
Hoogveenlandschap
Zandlandschap
Komt voor in het zuiden van Limburg. Gebied met fijn stofzand en grote hoogteverschillen.
Langgerekt gebied langs de rivieren. Je ziet er veel grasland en fruitbomen.
Heeft hoogteverschillen. Heeft grasland, akkerland en veel natuurgebieden zoals bos en hei
Open en vlak gebied met rechte kanalen. Veel grasland en langerekte dorpen.

Slide 36 - Sleepvraag

Begrippen I
Zand:                        Grondsoort die bestaat uit vergane plantenresten.
Esdorp:                     Dorp met bij elkaar liggende akkers op de grens van hoog en laag.
Specialiseren:           Zich binnen een bedrijf of gebied steeds meer toeleggen op één activiteit of product. In de landbouw: de keuze 
                                  voor het verbouwen van één gewas of het houden van één diersoort.
Intensieve veeteelt:   Veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te halen. 
Bio-industrie:            Veeteelt met inzet van veel kapitaal en kennis per dier om een hoge opbrengst te halen. 
Vermesting:               Het verrijken van de bodem met voedingsstoffen.
Biodiversiteit:           Variatie aan levensvormen in de natuur.
Heuvelland:              Gebied met een hoogteligging tussen 200 en 500 meter.
Middelgebergte:       Gebied waar de meeste bergtoppen tussen de 500 en 1500m hoog zijn.
Opheffing:                Het langzaam omhoogkomen van gebieden door endogene krachten.
Insnijding:                Het dieper worden van een dal door de uitschurende werking van een beek of rivier.
Löss:                         Afzetting van fijne deeltjes door de wind in de laatste ijstijd. De korrelgrootte zit tussen die van zand en klei in.
Graften:                    Evenwijdig aan de hoogtelijnen gelegen steile rand of 'knik' begroeid met bomen en struiken om bodemerosie 
                                 tegen te gaan.

Slide 37 - Tekstslide

Begrippen II
Hoogtelijnen:     Lijn op een kaart die punten met dezelfde hoogteligging met elkaar verbindt.
Bodemerosie:     Het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag door water en/of wind.
Landschap:         Alles wat je ziet als je vanuit een bepaald punt naar een gebied kijkt.
Grondsoorten:    Het losse materiaal aan de oppervlakte van de aardkorst.
Klei:                   Grondsoort met een fijne korrelgrootte (kleiner dan 0,002mm)
Veen:                  Grondsoort die bestaat uit vergane plantenresten.

Slide 38 - Tekstslide

Succescriteria
Wat moet je kennen en kunnen?
  • wat het verschil is tussen het landbouwsysteem op de zandgronden vroeger en nu.
  • wat een voor- en een nadeel is van specialisatie op intensieve veeteelt.
  • wat de kenmerken zijn van het lösslandschap.
  • Welke verschillen er zijn tussen het löss- en het zandlandschap.
  • Welke landschappen er voorkomen in Nederland.

Basisboek
  • B89, B90, B134, B198, B199, B20

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §6.4 in Learnbeat

Slide 40 - Tekstslide