TaalCompleet thema 5 - De dokter (A1)

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

  1. Waar is Tim?
  2. Wie werkt bij de receptie?
  3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
  4. Waar is Eva?
  5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
  6. Waar is Koen?
  7. Wie is bij de tandarts?



timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Tim is bij de huisarts.
  2. Maaike werkt bij de receptie.
  3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
  4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
  5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
  6. Koen is bij de apotheek.
  7. Ahmet is bij de tandarts.

Slide 4 - Tekstslide

5.3: Oren, ogen en neus
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.3. 

Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist. 
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets
D
veoten

Slide 10 - Quizvraag

één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens
D
benens

Slide 11 - Quizvraag

één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs
D
oggen

Slide 12 - Quizvraag

één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen
D
mans

Slide 13 - Quizvraag

één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams
D
rammen

Slide 14 - Quizvraag

één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen
C
nuisen
D
nuezen

Slide 15 - Quizvraag

één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen
C
teens
D
tenens

Slide 16 - Quizvraag

één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten

Slide 17 - Quizvraag

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het wisbordje.

  1. één tas - twee ...
  2. één arm - twee ...
  3. één map - twee ...
  4. één bed - twee ...
  5. één tand - twee ...
  6. één boek - twee ...
  7. één zus - twee ...
  8. één mes - twee ...

Slide 18 - Tekstslide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het wisbordje.

  1. één tas - twee tassen
  2. één arm - twee armen
  3. één map - twee mappen
  4. één bed - twee bedden
  5. één tand - twee tanden
  6. één boek - twee boeken
  7. één zus - twee zussen
  8. één mes - twee messen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.7b. 

Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist. 
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

5.8: Jij of u?
Opdracht 1: Wanneer zeg je jij? En wanneer zeg je u? Maak oefening 57. Wat zeg jij? op bladzijde 172 in je boek. Praat daarna samen. Zijn er verschillen? Waarom?

Opdracht 2: Maak Werkblad plusopdracht 5.8. Wat zeg je? Of wat vraag je? Gebruik jij, jou of u.

We bespreken de opdrachten samen.
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

Pauze

Slide 28 - Tekstslide

Luister
Luister naar de opname en beantwoord de vragen.

Maak hele zinnen!!
Denk aan hoofdletter en punt.

Slide 29 - Tekstslide

5.9: Wat zijn uw klachten?
Opdracht: Maak de EXTRA-opdracht op Werkblad 5.9 achter in je boek (bladzijde 305).


timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn

Slide 32 - Tekstslide

5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens
één dokter - twee dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

Slide 33 - Tekstslide

5.10: Dokter - dokters
Opdracht: Ga naar bladzijde 176, opdracht 72. Luister naar de computer. Schrijf het woord. Schrijf zelf het meervoud.

Slide 34 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord op het wisbordje.

Slide 35 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Slide 36 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Luister naar de docent. Schrijf de zinnen op het wisbordje.

Slide 37 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: 

Slide 38 - Tekstslide

Hoe vond je de les vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll