2024_02_26: TaalCompleet A1 - Thema 5: t/m 5.11

Goedemiddag!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1-4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemiddag!

Slide 1 - Tekstslide

Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

  1. Waar is Tim?
  2. Wie werkt bij de receptie?
  3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
  4. Waar is Eva?
  5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
  6. Waar is Koen?
  7. Wie is bij de tandarts?



timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Antwoorden
  1. Tim is bij de huisarts.
  2. Maaike werkt bij de receptie.
  3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
  4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
  5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
  6. Koen is bij de apotheek.
  7. Ahmet is bij de tandarts.

Slide 3 - Tekstslide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

Slide 4 - Tekstslide

één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets

Slide 5 - Quizvraag

één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens

Slide 6 - Quizvraag

één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs

Slide 7 - Quizvraag

één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen

Slide 8 - Quizvraag

één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams

Slide 9 - Quizvraag

één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen

Slide 10 - Quizvraag

één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen

Slide 11 - Quizvraag

één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten

Slide 12 - Quizvraag

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het bordje.

  1. één tas - twee ...
  2. één arm - twee ...
  3. één map - twee ...
  4. één bed - twee ...
  5. één tand - twee ...
  6. één boek - twee ...
  7. één zus - twee ...
  8. één mes - twee ...

Slide 13 - Tekstslide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op een blaadje

  1. één tas - twee tassen
  2. één arm - twee armen
  3. één map - twee mappen
  4. één bed - twee bedden
  5. één tand - twee tanden
  6. één boek - twee boeken
  7. één zus - twee zussen
  8. één mes - twee messen

Slide 14 - Tekstslide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn

Slide 15 - Tekstslide

5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens
één dokter - twee dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

Slide 16 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord op het wisbordje.

Slide 17 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Slide 18 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Luister naar de docent. Schrijf de zinnen in je schrift.

Slide 19 - Tekstslide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: 

Slide 20 - Tekstslide


Welke emoji ben jij nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Samen afsluiten
Maak de puzzel. Wat is het woord? De docent checkt de woorden.
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide