Dag 5 - THEMA 2 - Bellen en mailen

Thema 2: Bellen en mailen - D5
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Thema 2: Bellen en mailen - D5

Slide 1 - Tekstslide

'Nieuwe' woorden vandaag 
  • de ochtend
  • de opdracht
  • de plaats
  • de reden
  • de regel
  • de rest
  • samen

Slide 2 - Tekstslide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen nacht en middag

  • de ochtend - de ochtenden

  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 
29

Slide 3 - Tekstslide

de opdracht
  • taak die je krijgt
  • moet je maken of doen

  • de opdracht - de opdrachten
  • de opdracht - de taak

  • zin: Ik maak morgen twee opdrachten.
  • zin: Deze opdracht is klaar. 
30

Slide 4 - Tekstslide

de plaats
  • een plek 
  • waar je bent

  • de plaats - de plaatsen

  • zin: Ik zit op deze plaats.
  • zin: Den Helder is een goede plaats om te wonen.
31

Slide 5 - Tekstslide

de reden
  • antwoord op een vraag 
  • Waarom doe je iets?
  • Waarom gebeurt er er iets? 

  • de reden - de redenen

  • zin: Hij heeft geen goede reden waarom hij te laat is.
32

Slide 6 - Tekstslide

de regel
  • wat je mag doen 
  • wat je niet mag doen

  • de regel - afspraak
  • de regel - de regels 

  • zin: De regel is: geen muts op in de klas.
33

Slide 7 - Tekstslide

(de) rest
  • dat wat overblijft 
  • de rest - het restje

  • zin: Negen gedeeld door twee is vier rest één.
  • zin: Ik heb het restje van gisteren mee naar school genomen. 
34

Slide 8 - Tekstslide

samen
  • bij elkaar
  • met elkaar 
  • niet alleen

  • samen <--> alleen

  • zin: Ik ga samen met mijn vriend naar school.
  • zin: Samen is alles leuker.
35

Slide 9 - Tekstslide

De ochtend is een dagdeel.
Welke tijden zijn dat?
29
A
00:00 - 06:00 uur
B
06:00-12:00 uur
C
12:00 - 18:00 uur
D
18:00 - 24:00 uur

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het synoniem voor
'de ochtend'?
29
A
de avond
B
's ochtends
C
de dag
D
de morgen

Slide 11 - Quizvraag

Als ik naar school ga is het ...
29a
A
ochtend
B
nacht
C
avond
D
middag

Slide 12 - Quizvraag

Als ik na een dag school weer naar huis ga, dan is het ....
29b
A
ochtend
B
nacht
C
avond
D
middag

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noem je een taak die je krijgt?
30
A
een som
B
een plaats
C
een keer
D
een opdracht

Slide 14 - Quizvraag

Maak een goede zin met het woord
'opdracht'.
timer
2:00
30

Slide 15 - Open vraag

In de klas heeft iedereen een eigen ...
31
A
docent
B
fiets
C
ochtend
D
plaats

Slide 16 - Quizvraag

Ik kom niet naar school vandaag.
Wat is de ... ?
32
A
rest
B
reden
C
maand
D
regel

Slide 17 - Quizvraag

Maak een goede zin met het woord 'plaats'.
31

Slide 18 - Open vraag

Waarom ga je naar school?
Het antwoord op deze vraag is een ...
32
A
keuken
B
reden
C
help
D
uitleggen

Slide 19 - Quizvraag

Een ander woord (synoniem) voor een 'regel' is een ...
33
A
zegsel
B
afspraak
C
vertellen
D
praatje

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een regel in de klas?
Maak een zin van minimaal
vier woorden
timer
2:00
33

Slide 21 - Open vraag

Waar is de ... van de klas?
Zij zijn ziek of aan het spijbelen.
34
A
rest
B
samen
C
reden
D
regel

Slide 22 - Quizvraag

In de pan zit nog een ...
34
A
regel
B
reden
C
restje
D
plaats

Slide 23 - Quizvraag

Ik zit naast een leerling.
Wij werken ... aan de opdracht.
35
A
's avonds
B
nooit
C
samen
D
regel

Slide 24 - Quizvraag

Een ander woord (synoniem) voor
'niet alleen' is ...
35
A
de keer
B
datum
C
samen
D
morgen

Slide 25 - Quizvraag