9.4 Bloed- en orgaandonatie

9.4 Bloed- en orgaandonatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les
Je leert:
wanneer je bloed nodig hebt
of je van iedereen bloed kunt krijgen
wat + of - in je bloedgroep betekent
wat er bij een orgaantransplantatie gebeurt

Slide 2 - Tekstslide

Welke bloedtransfusie heeft de patiënt nodig?
Bas heeft ernstige brandwonden
Charlie heeft leukemie (bloedkanker)
Annet heeft bij een ongeluk veel bloed verloren

Slide 3 - Sleepvraag

Kun je van iedereen bloed krijgen?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Belangrijke zin in het boek!! TB blz. 186, laatste alinea
De ontvanger van het bloed
mag géén antistoffen hebben
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor


Als je dit snapt, kun je alle vraagstukken over bloeddonatie oplossen

Slide 6 - Tekstslide

De ontvanger van het bloed
mag géén antistoffen hebben
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor

Jan-Gijs Adelbrecht IV is met zijn koets op een boom geknald. Hij heeft snel bloed nodig. Hij heeft bloedgroep B, maar bloedgroep B is er niet meer in het ziekenhuis. Welke bloedgroep kan hij verder nog ontvangen?

Slide 7 - Tekstslide

Neem dit schema over in je bioschrift en geef aan welke transfusie goed gaat en bij welke het fout gaat (dan gaat het bloed klonteren)
De ontvanger van het bloed mag géén antistoffen hebben 
tegen het antigeen op de bloedcel van de donor

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Resusfactor
Aanwezigheid van resusantigeen op je bloedcel
Rh+ = resuspositief
Rh- = resusnegatief

Verschil AB0-systeem:
1. niet vanaf geboorte al antistoffen (pas bij contact antigeen)
2. antistoffen kunnen door placenta. (Dus opletten bij zwangerschap!!) 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Bloedgroepbepaling

Slide 13 - Tekstslide

Door het toevoegen van antistoffen aan een
druppel bloed kun je bepalen wat je bloedgroep is:

Slide 14 - Tekstslide

Welke bloedgroep is dit?

Slide 15 - Tekstslide

En welke bloedgroep is dit?

Slide 16 - Tekstslide

Welke bloedgroep is de universele donor?
A
AB +
B
AB -
C
O +
D
O -

Slide 17 - Quizvraag

Carolien heeft bloed nodig. Het maakt niet uit welk bloed ze krijgt, het zal altijd goed gaan. Wat is haar bloedgroep?
A
AB +
B
AB -
C
O +
D
O -

Slide 18 - Quizvraag

Elk jaar worden in Nederland organen getransplanteerd.

Wanneer heeft zo’n operatie de meeste kans op succes?
A
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
B
Als de antigenen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.
C
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antigenen van de ontvanger.
D
Als de antistoffen van de donor overeenkomen met de antistoffen van de ontvanger.

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat zou jij invullen wanneer je 18 bent op de vraag: Wil je donor worden?
A
Ja, ik wil donor worden
B
Nee, ik wil geen donor worden
C
Familie beslist
D
Iemand anders beslist

Slide 22 - Quizvraag

De examenvraag van vandaag
In de 17e eeuw zijn veel mensen in Europa overleden aan de pest, een besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie. Men heeft menselijke resten uit die tijd opgegraven en onderzocht. Daaruit is gebleken, dat mensen met bepaalde bloedgroepen een grotere kans hadden om aan de ziekte te overlijden dan mensen met een andere bloedgroep. Antigenen van de pestbacterie lijken sterk op antigeen B dat op de rode bloedcellen kan voorkomen. Mensen met anti-B in hun bloed zouden daardoor meer kans op genezing hebben dan mensen die deze stof missen.

Met welke twee bloedgroepen hebben mensen de meeste kans op genezing volgens de informatie hierboven?

Slide 23 - Tekstslide