22/3 spelling H5 lastige leestekens 3h1

H5
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Korte activiteit
  • Wat weet je al/nog
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's moet gebruiken
  • heb je geoefend met het gebruik van komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woorden: dilemma en argumenteren
Geef iedereen de kans om zelf na te denken en een keuze te maken: roep geen keuzes en redenen door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het dilemma en probeer in je hoofd eeb keuze te maken en een reden voor jouw keuze (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Na het dilemma kan in de volgende dia jouw keuze maken
  • Jouw reden (argument) schrijf je in de dia die daarna komt sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

JE HEBT EEN PERMANENTE PISVLEK IN JE BROEK – OF – JE HOUDT EEN AFSCHEIDSSPEECH VOOR ELKE DROL VOORDAT JE ‘M DOORSPOELT
Pisvlek
Afscheidsspeech

Slide 6 - Poll

JE HEBT EEN PERMANENTE PISVLEK IN JE BROEK – OF – JE HOUDT EEN AFSCHEIDSSPEECH VOOR ELKE DROL VOORDAT JE ‘M DOORSPOELT.

Pisvlek of afscheidsspeech: leg je keuze uit.

Slide 7 - Open vraag

Schrijf drie dingen op die je
van de vorige les onthouden hebt.

Slide 8 - Woordweb

Wat weet je al/nog?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is geen leesteken?
A
punt
B
vraagteken
C
hoofdletter
D
uitroepteken

Slide 10 - Quizvraag

ha vincent zei ilonka wat gezellig dat je er weer bent

Slide 11 - Open vraag

bij de italiaan staat van alles op het menu pizza pasta en tiramisu

Slide 12 - Open vraag

Waarom moet je leestekens gebruiken?

Slide 13 - Woordweb

Waarom leestekens?
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdletters
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Hoofletter
  • aan het begin van een zin: Op de snelweg staat een lange file.
  • bij namen: Klaas van Boven, Greenpeace, Hoofdstraat, Urk, België, Noordzee
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Duits, West-Friese, 

LET OP: Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen

Slide 15 - Tekstslide

Elke zin eindigt met een leesteken

Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken:
  • een punt komt aan het einde van een gewone zin: Jesse houdt van games.
  • Een vraagteken komt na een vraag: Hoe laat vertrekken we?
  • Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Kijk uit voor die auto!

Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen: Als jij de jassen haalt, ga ik betalen.
  • tussen de delen van een opsomming: Lea spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin: Heb jij je huiswerk al af, Ewoud? Stop eens, ik heb een lekke band!
  • voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodra, zodat. 

Slide 16 - Tekstslide

Komma
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?

Komma: geeft een rust in de zin aan.
  • voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
  • tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
  • tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
  • tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
  • voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973. 

Slide 17 - Tekstslide

Dubbele punt en puntkomma
Dubbele punt: kondigt iets aan.
  • een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
  • een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
  • een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
  • een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer. 

Puntkomma: 
  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
  • de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt. 
                     De opdracht is als volgt:
                         - kies een boek;
                         - schrijf een samenvatting;
                         - presenteer de samenvatting. 

Slide 18 - Tekstslide

Aanhalingstekens

  • bij citaten:
Mevrouw Hooi zegt: ‘Ik ben benieuwd wat de leerlingen van de opdracht vinden.” 
“Ik ben benieuwd wat de leerlingen van deze opdracht vinden”, aldus mevrouw Hooi.
"Nou,” zegt mevrouw Hooi, “ik ben benieuwd wat de leerlingen van deze opdracht vinden.”
“Morgen geeft ik de les over het schrijven van een achtergrondartikel”, zegt mevrouw Hooi. ”Ik ben benieuwd wat de leerlingen van de les vinden. Ik hoop dat dit boekje hen kan helpen.”
"Wat vinden jullie van de LessonUp?" vroeg mevrouw Hooi
"Wat vinden jullie van de LessonUp?", vroeg mevrouw Hooi

  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen. 


Slide 19 - Tekstslide

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 20 - Quizvraag

Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.

A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 21 - Quizvraag

Geef ’n ander woord voor leestekens.
A
puntjes op de i
B
accenten
C
symbolen
D
interpunctie

Slide 22 - Quizvraag

Moeder vroeg: "Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 23 - Quizvraag

Youp van 't Hek zei: "Omdat u te laat bent, kunt u weer gaan."
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 24 - Quizvraag

"Waarmee kan ik u helpen?" Vroeg de medewerkster.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven

Slide 25 - Quizvraag

Welke leestekens moet je gebruiken?
Het brugklaskamp ging naar het mooie winderige Texel
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken

Slide 26 - Quizvraag

Verbeter:
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.

Slide 27 - Open vraag

Verbeter:
De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"

Slide 28 - Open vraag

Test
De volgende zinnen bevatten verschillende leestekens. Leg van elk leesteken uit waarom het daar gebruikt is.
Voorbeeld: 'Lotte, kom je straks ook naar het sportveld?' vroeg Marieke. 

' - geeft het begin van een citaat aan
, - staat na een aanspreking (Lotte,)
? - sluit een vraag af
' - sluit een citaat af
. - sluit de zin af

Slide 29 - Tekstslide

Onze 'ijverige' collega zal nooit koffie
halen: ze is liever lui dan moe.

Slide 30 - Open vraag

Carina schept op: 'Ik heb een 9 voor Duits, een 9 voor Frans en een 8 voor gym.'

Slide 31 - Open vraag

Werk voor de deze les - Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en kan geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen uit je leesboek of werken aan een ander vak (niet op de laptop!)

Blz. 16/162, opdracht 1 t/m 3, 5 en 6
Voor de leerlingen die spelling nog niet voldoende hebben of extra willen oefenen;
blz. 162/163, opdracht 7 en 8 + een deel van het blok werkwoordspelling h5.
+nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is  = huiswerk!

Slide 32 - Tekstslide

Hoofdletters
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Hoofletter
  • aan het begin van een zin: Op de snelweg staat een lange file.
  • bij namen: Klaas van Boven, Greenpeace, Hoofdstraat, Urk, België, Noordzee
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Duits, West-Friese, 

LET OP: Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen

Slide 33 - Tekstslide

Elke zin eindigt met een leesteken
Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken.

Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken:
  • een punt komt aan het einde van een gewone zin: Jesse houdt van games.
  • Een vraagteken komt na een vraag: Hoe laat vertrekken we?
  • Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Kijk uit voor die auto!

Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen: Als jij de jassen haalt, ga ik betalen.
  • tussen de delen van een opsomming: Lea spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin: Heb jij je huiswerk al af, Ewoud? Stop eens, ik heb een lekke band!
  • voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodra, zodat. 

Slide 34 - Tekstslide

Dubbele punt
Dubbele punt: kondigt iets aan.
  • een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
  • een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
  • een uitleg of toelichting: Ik sport drie keer per week: dat is goed voor de conditie. 

Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemand woorden letterlijk weer. Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt:
  • Vlad zei: 'Ik word later profvoetballer.'
  • 'Ik word later proefvoetballer', zei Vlad.

Indirecte rede: Vlad zei dat hij later profvoetballer wordt. 

Slide 35 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens:
  • bij citaten:
              'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.'
              'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.'
              'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas. 
  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen. 


Slide 36 - Tekstslide

Moeder vroeg: "Wil je Lays chips, beschuit en Red Bull als ontbijt?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 37 - Quizvraag

"Als je thuiskomt," zei mama, "moet je eerst je handen wassen."
A
De hoofdletters/ leestekens kloppen
B
De hoofdletters/ leestekens kloppen niet

Slide 38 - Quizvraag

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"
A
leestekens/hoofdletters zijn juist
B
hoofdletters/leestekens zijn niet juist

Slide 39 - Quizvraag

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 40 - Quizvraag

Ik denk, dat ik vandaag vrij neem. Jullie ook?
A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 41 - Quizvraag

“Heeft u een klantenkaart?” vroeg de kassière.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 42 - Quizvraag

Ik vind dit een leuk boek, omdat: ik me herken in de hoofdpersoon.
A
De leestekens kloppen niet
B
Alle leestekens kloppen

Slide 43 - Quizvraag

Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.

A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 44 - Quizvraag

dat maakt de schat uniek en zeer bijzonder zei archeoloog stijn heeren vrijdag bij de presentatie in museum het valkhof in nijmegen

Slide 45 - Open vraag

het gaat om de gouden munten die rond 460 na christus zijn begraven in lienden in de betuwe

Slide 46 - Open vraag

Je hoeft de tuin niet te sproeien, want
er wordt regen voorspeld.

Slide 47 - Open vraag

Schrijf de volgende zin correct:
'Als je dat doet, Kris, blijf je de rest van de dag binnen!', riep zijn moeder.

Slide 48 - Open vraag

Werk voor de deze les: afmaken werk vorige lessen

Blz. 160/162, opdracht 1 t/m 3, 5 en 6
Voor de leerlingen die spelling nog niet voldoende hebben of extra willen oefenen;
blz. 162/163, opdracht 7 en 8 + een deel van het blok werkwoordspelling h5.
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
1:00

Slide 49 - Tekstslide

Ik weet hoe ik komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's moet gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je hoe je komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's moet gebruiken
  • heb je geoefend met het gebruik van komma's, dubbele punten, aanhalingstekens en puntkomma's

Slide 51 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 52 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 53 - Open vraag