62. Thema 8, week 1 Les 4 - Voornaamwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 7

Welke 'voornaamwoorden' ken jij?

lesdoel

Ik kan de verschillende voornaamwoorden herkennen in een zin.

Voornaamwoorden

persoonlijk voornaamwoord  - ik, hij, zij, jij, wij, jullie  

bezittelijk voornaamwoord - mijn, zijn, haar, ons, uw

aanwijzende voornaamwoorden - deze, die, dat, dit   

vragende voornaamwoorden - wie, wat, welke, wat voor (een)

wederkerend voornaamwoord - ik was me, hij wast zich, zij wast zich, jij wast je, wij wassen ons, jullie wassen je

Persoonlijk voornaamwoord

Typhoon zingt een lied.

Hij houdt van zingen.

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).

Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam. 

Lisa heeft dit boek gekregen.

Zij heeft het nog niet gelezen.

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een dier (in de zin).

Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam. 

De hond  heeft  een bot gekregen.

Hij eet het bot lekker op.

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

1. Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
2. Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
3. Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
4. Plakt twee zinnen aan elkaar

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?

1. jij
2. hond
3. huis
4. schaar

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.. ''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''

1. De bakker
2. Jou
3. Wisselgeld
4. Heeft gegeven

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Ik woon in een rijtjeshuis''.

1. Ik woon
2. Een rijtjeshuis
3. Ik
4. in

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin...
''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.

1. Dit
2. niemand
3. het
4. kopen

Schrijf van de volgende zinnen in je schrift alle bezittelijk voornaamwoord op: 

(er kunnen meerdere bezittelijke voornaamwoorden in één zin zitten) 

1.  Ik vertrek naar mijn oom in Canada.

2.  Hij heeft een huis in het bos en zijn vrouw heet Lola.

3. Als ik in het vliegtuig stap neem ik mijn koffer vol kleren mee.

4. Ik hoop dat het erg leuk is in Canada bij mijn oom en mijn tante.

5. Op zijn boerderij zijn veel dieren.

6. Mijn vader en moeder vinden het wel spannend dat ik zo lang alleen weg ga.

7. Eigenlijk wilde mijn kleine zusje ook mee, maar zij is nog te klein.

8. Als ik weer terug in mijn eigen land ben, ga ik op school alles vertellen over mijn reis.

Lever je schrift in, in de blauwe taalbak.

Succes met de opdracht.

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

1. Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
2. Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
3. Plakt twee zinnen aan elkaar
4. Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.

Het woord:
JOUW
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Deze kinderen kunnen goed werken met hun groepje.
hun =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Deze kinderen kunnen goed werken met hun groepje.
hun =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

deze / die jongen

deze / die avond

dit / dat meisje

dit / dat huis

aanwijzend voornaamwoord

Wil jij op deze kruk gaan zitten?

Wil jij dit propje oprapen?

Ga jij eens bij die kast staan?

Wil jij dat doekje aan mij geven?

Ver weg of dichtbij:

Wanneer iets dichtbij ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord deze of dit.

 

Wanneer iets verder weg ligt, gebruik je het aanwijzend voornaamwoord die of dat.

het aanwijzend voornaamwoord

Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het   lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord.

leerling, die leerling)

 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.

Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Wat is het aanwijzend voornaamwoord

Wil jij deze beker in de afwasmachine zetten?

Wat is het aanwijzend voornaamwoord

Waarom hangt dat schilderij scheef?

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

1. Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
2. Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
3. Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
4. Plakt twee zinnen aan elkaar

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?

1. jij
2. haar
3. deze
4. welke

Maak een zin met een aanwijzend voornaamwoord

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de volgende zin:
In die salade zitten walnoten.

1. In
2. die
3. salade
4. zitten

Heb jij dat programma al gezien?
Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

1. heb
2. jij
3. dat
4. al

Vragend voornaamwoord

De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke, wat voor (een).

Een vragend voornaamwoord gebruik je om te vragen naar een mens, dier of ding.

Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin:

Voorbeelden

 Wie gaat er mee?

Wat ga jij vanavond doen?

Welke klasgenoten gaan mee naar Londen?

Wat voor  (een) profiel kies jij

Noem de vier vragende voornaamwoorden.

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?

1. die
2. welke
3. mijn
4. ik

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT

1. waar
2. wie
3. welke
4. wat

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?

1. als
2. waar
3. wie
4. daar

Wederkerend voornaamwoord

Bij sommige hele werkwoorden hoort zich.

Kijk hierbij naar het onderwerp en pas zich aan. 

zich schamen

jij schaamt ....

jullie schamen .....

Nog meer voorbeelden

Werkwoorden met 'zich'

Voorbeeld: zich wassen, zich herinneren

'Zich' verwijst naar de persoon die het onderwerp is

Voorbeelden

Ik herinner me

Hij herinnert zich

U herinnert u

Wij herinneren ons

Tip

Om het wederkerende voornaamwoord in een zin te vinden, bestaat een handig trucje.

Als je de zin in de hij-vorm zet dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 'zich' en dat is wel makkelijk te herkennen.

Dus: Ik verveel me. -⊳ Hij verveelt zich.

Het woord:
ZICH
is een

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Wat is een wederkerend voornaamwoord in deze zin:
Ik schaam me

1. Ik
2. schaam
3. me
4. X

Het is jouw slaapkamer.

Jouw =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij spelen samen op het schoolplein met onze bal.
Onze =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat kastje is bijna kapot.

Dat =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Dat vind ik niet leuk!

Ik =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Wij fietsen samen naar haar huis.

Wij =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Deze kinderen kunnen goed werken met hun groepje.
hun =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Ik vind dat jouw sjaal je leuk staat.

je =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. geen van allen

Hij schaamt zich voor zijn slechte gedrag.

zich =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. wederkerend voornaamwoord

Taal

7: Blok 8, week 1, les 4

Alle opgaven

15 x plussen

8: Blok 8, week 1, les 2
Alle opgaven
15 x plussen

Voornaamwoorden

persoonlijk voornaamwoord  - ik, hij, zij, jij, wij, jullie  

bezittelijk voornaamwoord - mijn, zijn, haar, ons, uw

aanwijzende voornaamwoorden - deze, die, dat, dit   

vragende voornaamwoorden - wie, wat, welke, wat voor (een)

wederkerend voornaamwoord - ik was me, hij wast zich, zij wast zich, jij wast je, wij wassen ons, jullie wassen je