Voornaamwoorden

Wederkerig en wederkerend voornaamwoord
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Wederkerig en wederkerend voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

In een wederkerig of een wederkerend voornaamwoord zie je het onderwerp terugkomen (wederkeren).

Er zijn drie wederkerige voornaamwoorden:
- elkaar
- mekaar
- elkander

Slide 2 - Tekstslide

Julie en Isra beschuldigen elkaar ervan dat ze zich bij het groepswerk te weinig inzetten.
in de voorbeeldzin is zich een wederkerend voornaamwoord. Het komt bij wederkerende werkwoorden: zich vergissen, zich wassen

Het wederkerend voornaamwoord je gebruikt is afhankelijk van het onderwerp.

Ik was me.
Jij wast je. / U wast zich.
Hij/Zij/Ze wast zich.
Wij/We wassen ons.
Jullie wassen je. 
Zij/Ze wassen zich.

Slide 3 - Tekstslide

let op!
  1. Het woord zich is altijd een wederkerend voornaamwoord.
  2. De woorden je, me en ons  kunnen ook persoonlijke voornaamwoorden zijn.
  3. De woorden je en ons  kunnen ook bezittelijke voornaamwoorden zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoort vaststellen
Als je het woord kunt vervangen:
- door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord.
- door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord.
- door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Maken:
Opdracht 1 t/m 3
Pagina 212 - 213

Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord wijst meestal een mens, dier of een ding aan. -> deze tafel, die man, dit huis

Een aanwijzend voornaamwoord kan voor een zelfstandig naamwoord staan of alleen. Je kan het zelfstandig naamwoord er soms achter denken:
Deze leren rugtas is stoerder dan die stoffen (rugtas)

Slide 7 - Tekstslide

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin. 
We gaan morgen naar het strand. Ik vind dat heel erg leuk.


Aanwijzend vnw.
deze, die, dit, dat, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde

Slide 8 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

- Wie heb je vorige week op het strand van Katwijk gesproken?

- Jan vroeg [wie ik vorige week op het strand gesproken heb].

Slide 9 - Tekstslide

Let op: vraagwoorden als waar, wanneer en hoe zijn bijwoorden
Vragend vnw.
wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 10 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord duidt een persoon of zaak aan, maar zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt:

Er was gisteren iemand op tv die alles wist over duurzame energie.

Slide 11 - Tekstslide

Onbepaald vnw.
niets, (zo)iets, alles, het, wat, iemand, niemand, iedereen, men, ene, (een) zekere, een of ander(e), ieder(e), elk(e), menig(e), menigeen

Slide 12 - Tekstslide

Drie lastige gevallen:
Je - Het - Wat
- Het woord je is een onbep. vnw als het men betekent.
- Het woord het  is een onbep. vnw als het niet naar één of meer andere woorden verwijst, maar tijd, weersomstandigheden of sfeer aangeeft.
- Het woord wat  is een onbep. vnw als het iets betekent.

In Nederland heb je (=men) mooi pech met die natte zomers. Het regent hier altijd. Maar goed, binnen is het dan knus en er is altijd wel wat (=iets) op tv.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide