Dag 8

Woorden
Thema 12:  Vriendschap - DAG 8
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woorden
Thema 12:  Vriendschap - DAG 8

Slide 1 - Tekstslide

De woorden van vandaag:
thuis
de tijd
de tv
uitgaan
vanaf
vragen
de vriend
de vriendin
vrolijk
de ziekte

Slide 2 - Tekstslide

thuis
  • in jouw huis

  • zin: Hoe laat ben je thuis?
  • zin: Huiswerk doe je thuis.
  • zin: Ik ben ziek. Ik blijf thuis.
53

Slide 3 - Tekstslide

de tijd (znw)
  • de tijd - de tijden

  • 1) hoe laat het is (klok)
  • zin: Het is 10.10 uur, tijd om naar de kantine te gaan.
  • 2) het moment
  • zin: Vroeger was ik veel bij mijn oma. Dat was een mooie tijd.
54

Slide 4 - Tekstslide

de tv (znw)
  • de televisie
  • tv-kijken (ww)
  • de tv - de tv's

  • zin: Zet jij de tv even aan?
  • zin: Ik kijk soms tv.
55

Slide 5 - Tekstslide

uitgaan (ww)
  • naar een restaurant, café of  bioscoop gaan

  • TT - ik ga uit - jij gaat uit - wij gaan uit
  • VT - ik ging uit - wij gingen uit
  • VTD - ik ben uitgegaan
     
  • zin : Vanavond ga ik uit met een vriendin. We gaan iets drinken in het café.
  • zin: Op zaterdagavond is uitgaan het leukst.
56

Slide 6 - Tekstslide

vanaf (vz)
  • synoniem: van
  • tegenstelling: tot

  • 1) bij welke plaats iets begint
  • zin: Vanaf station Groningen moesten we naar huis lopen.
     
  • 2) op welke tijd of datum iets begint. 
  • zin: Vanaf 1 januari gelden nieuwe regels. 
57

Slide 7 - Tekstslide

vragen (ww)
  • zeg je om een reactie of een antwoord te krijgen

  • TT - ik vraag- jij vraagt - wij vragen
  • VT - ik vroeg - wij vroegen
  • VTD - ik heb gevraagd

  • zin: De docent vroeg hem of hij de deur wilde sluiten. 
58

Slide 8 - Tekstslide

de vriend (znw)
  • de vriend - de vrienden

  • 1) een jongen of een man met wie je een liefdesrelatie hebt
  • zin: Liva en haar vriend willen trouwen. 

  • 2) een jongen of een man die je leuk vindt en met wie je een bepaalde relatie hebt
  • zin: Ik ga met een vriend in de stad shoppen. 
59

Slide 9 - Tekstslide

de vriendin (znw)
  • de vriendin - de vriendinnen

  • 1) een meisje of een vrouw met wie je een liefdesrelatie hebt
  • zin: Mo en zijn vriendin gaan naar de bioscoop. 

  • 2) een meisje of een vrouw die je leuk vindt en met wie je een bepaalde relatie hebt
  • zin: Zij gaat met haar vriendin naar Amsterdam.  
60

Slide 10 - Tekstslide

vrolijk(e) (bnw)
  • 1) blij 
  • zin: Mina is een vrolijk meisje. 

  • 2) met gezellige kleuren
  • zin: Dat is een vrolijke jurk.

  • 3) waar je om kunt lachen
  • tegenstelling: serieus
  • zin: Die film gaat over een vrolijk onderwerp.
61

Slide 11 - Tekstslide

de ziekte (znw)
  • probleem met je gezondheid
  • iets wat maakt dat je ziek bent

  • de ziekte - de ziektes 

  • zin: Door zijn ziekte kon de man niet meer werken. 
62

Slide 12 - Tekstslide

Ik ............. naar Nederlandse
tv-programma's.
32
A
neem
B
kijk
C
taal
D
lach

Slide 13 - Quizvraag

Goed of fout?
A - In thuis kan ik slapen.
B - Huis is in mijn thuis.
C - Thuis is in mijn huis.
53
A
A - fout B - fout C - fout
B
A - goed B - goed C - goed
C
A - fout B - goed C - goed
D
A - fout B - fout C - goed

Slide 14 - Quizvraag

Maak een zin met de woorden:
uitgaan (ww) - tijd - jij
54/56
timer
1:30

Slide 15 - Open vraag

Zet jij de ............ even zachter!
55

Slide 16 - Open vraag

Maak een zin met de woorden:
tv-kijken (ww) / vriend
55/59
timer
1:30

Slide 17 - Open vraag

57
Vanaf wanneer woon jij in Nederland?

Slide 18 - Woordweb

........... 27 april hebben wij vakantie (tot 13 mei).
57 
A
Vanaf
B
Soms
C
Sommige
D
Tot

Slide 19 - Quizvraag

De opdracht is erg ...................
Ik ............. aan de docent om hulp.
40/58
A
moeilijk - lachen
B
moeilijk - vragen
C
moeilijk - vraag
D
moeilijk - lach

Slide 20 - Quizvraag

Ik .......... de weg naat het centrum.
Jullie ............. de weg naar het centrum
Mijn broer ......... de weg naar het centrum
58 
A
vragen vraag vragt
B
vraag vragen vraagt
C
vrag vragen vragt
D
vraag vragen vragt

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
de vriend - de ...............
de vriendin - de ...............
59/60
A
de vrienden de vriendinnen
B
de vrienden de vriendinen
C
de vrienden de vriendins
D
de vriendinnen de vrienden

Slide 22 - Quizvraag

59/60
Wie is jouw beste vriend/vriendin?

Slide 23 - Woordweb

61
timer
1:30
Waar word jij vrolijk van?

Slide 24 - Woordweb

Ineke is een ................ meisje.
61/8
A
lach
B
vrolijk
C
soms
D
blij

Slide 25 - Quizvraag

De dokters weten niet wat
de oorzaak is van zijn .............. .
62
A
ziek
B
vrolijk
C
ziekenhuis
D
ziekte

Slide 26 - Quizvraag

Mijn opa is overleden aan
een ernstige ................... .
62

Slide 27 - Open vraag