dag 8

Woorden
Thema 13:  Vriendschap
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Woorden
Thema 13:  Vriendschap

Slide 1 - Tekstslide

soms
  • niet altijd
  • zin: Ik vind rekenen moeilijk! Maar soms is het makkelijk.
  • zin: In mijn vrije tijd ga ik soms winkelen.
50

Slide 2 - Tekstslide

het spel
  • iets leuks om te doen.
  • alleen of met andere mensen
  • het spel - de spellen
  • zin: De kinderen spelen een spel.
  • zin: Op de computer speel ik het spel PUBG.
51

Slide 3 - Tekstslide

de taal
  • taal kun je lezen, luisteren, spreken en schrijven
  • de taal - de talen
  • zin: Op school leer ik de  Nederlandse taal.
  • zin: Welke taal spreken de gele Minions?
52

Slide 4 - Tekstslide

thuis
  • in jouw huis
  • zin: Hoe laat ben je thuis?
  • zin: Huiswerk doe je thuis.
  • zin: Ik ben ziek. Ik blijf thuis.
53

Slide 5 - Tekstslide

de tijd
  • hoe laat het is
  • het moment
  • de tijd - de tijden
  • zin: Het is tijd om naar school te gaan.
  • zin: Vroeger was ik veel bij mijn oma. Dat was een mooie tijd.
54

Slide 6 - Tekstslide

de tv
  • de televisie
  • tv kijken
  • de tv - de tv's
  • zin: Ik kijk graag Youtube en tv.
  • zin: Mijn oma kijkt een film op tv.
55

Slide 7 - Tekstslide

uitgaan
  • naar een restaurant, café of  bioscoop gaan
  • werkwoord     
  • zin : Vanavond ga ik uit met een vriendin. We gaan iets drinken in het café.
  • zin: Op zaterdagavond is uitgaan het leukst.
56

Slide 8 - Tekstslide

Goed of fout?
A - Sommige vind ik koffie lekker.
B - Soms mensen zijn aardig.
49/50
A
A - fout B - goed
B
A - goed B - goed
C
A - goed B - fout
D
A - fout B - fout

Slide 9 - Quizvraag

.......... wil ik ............
.......... in de stad.
49/50
A
Sommige - shoppen - samen
B
sinds - shoppen - samen
C
soms - samen - shoppen
D
sommige - samen - shoppen

Slide 10 - Quizvraag

50
Wat hoort bij elkaar?
spel
soms

Slide 11 - Sleepvraag

Goed of fout?
A - In thuis kan ik slapen.
B - Huis is in mijn thuis.
C - Thuis is in mijn huis.
52
A
A - fout B - fout C - fout
B
A - goed B - goed C - goed
C
A - fout B - goed C - goed
D
A - fout B - fout C - goed

Slide 12 - Quizvraag

Hoeveel talen spreek jij?
Welke?
53
timer
1:00

Slide 13 - Open vraag

55
timer
1:00
Houd jij van uitgaan?
Wat doe je dan?

Slide 14 - Woordweb

Maak een zin.
tv / vriend
56/59
timer
1:30

Slide 15 - Open vraag