Les Nederlands E1HVa donderdag 23 februari

Lesregels
Ga zitten op je vaste plek
Doe je boek op tafel en ook je schrift (als je dat gebruikt)
Pen/potlood
iPad opgeruimd en in de tas, mobiel in de tas (en op stil)
Actieve werkhouding
Vragen? Steek je hand op
Niet praten met elkaar tijdens uitleg 



1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesregels
Ga zitten op je vaste plek
Doe je boek op tafel en ook je schrift (als je dat gebruikt)
Pen/potlood
iPad opgeruimd en in de tas, mobiel in de tas (en op stil)
Actieve werkhouding
Vragen? Steek je hand op
Niet praten met elkaar tijdens uitleg 



Slide 1 - Tekstslide

Lesinhoud
1 Introductie
2 Herhaling §8 (ZWW, HWW) (blz. 218-219)
3 Bespreken huiswerk
4 Uitleg §9 (meewerkend voorwerp)

Slide 2 - Tekstslide

§8: ZWW, HWW
ZWW = zelfstandig ww. --> wat iemand doet of overkomt. Belangrijkste werkwoord in de zin, meestal achterin in de zin.

Ik heb een gitaar op Marktplaats gekocht.

Wij willen nu geen brood met pindakaas eten.

U bent toch niet door die man daar geslagen?



Slide 3 - Tekstslide

§8: ZWW, HWW
HWW =  hulpwerkwoord --> altijd in een zin met meer dan 1 werkwoord.

Ik heb een gitaar op Marktplaats gekocht.
De mensen hebben op de Kermis poffertjes gegeten.

Zijn er meerdere werkwoorden in de zin, dan is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord helpt om een werkwoordelijk gezegde te maken.

Slide 4 - Tekstslide

§8: Tot slot
Wat is nu een HWW in een zin en wat is nu een ZWW?

1. Zin met 1 werkwoord: dit is een zelfstandig werkwoord (of koppelwerkwoord).  -> Johan werkt de hele dag.
2. Zin met 2 of meer werkwoorden: werkwoord aan het einde is een zelfstandig werkwoord ( of koppelwerkwoord), de persoonsvorm is een hulpwerkwoord. --> Johan kan helaas niet de hele dag werken.




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

§9 Meewerkend voorwerp (blz. 220-221)


Johan geeft de hond een stukje brood met kaas erop.


Slide 9 - Tekstslide

§9 Meewerkend voorwerp
Wat is het meewerkend voorwerp (mv) in de volgende zinnen?

Ik geef een cadeau aan mijn jarige oma van 95. 

Ik schenk de buurtvereniging mijn tweede televisie.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide