Onderwerp + persoonsvorm

Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm en het onderwerp.


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm en het onderwerp.


Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Zij was al laat voor haar muziekles.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Snel deed zij de gitaar in de hoes.

Slide 5 - Open vraag

Het onderwerp

Zara fietst naar school.
persoonsvorm = fietst
Wie fietst? > Zara

onderwerp (ow) = Zara
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:
Wie of wat + persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Vliegen de piloten?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
De cello ligt in de koffer.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?

Slide 11 - Open vraag

Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar.
Hij oefent.
Zij oefenen.

Slide 12 - Tekstslide

Mijn moeder ........... net als ik van taarten bakken.
A
houd
B
houdt
C
houden
D
gehouden

Slide 13 - Quizvraag

De leerlingen uit de klas van meester Kees ........ morgen naar de dierentuin.
A
gaat
B
ga
C
gaan
D
gegaan

Slide 14 - Quizvraag

Stijn en zijn broertje ........ voor een toneelstuk.
A
oefent
B
oefenen
C
oefen
D
geoefend

Slide 15 - Quizvraag

Hoe goed snap jij het vinden van het onderwerp in een zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll