Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Thema 1, les 5 - PV, onderwerp en gezegde
Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Werkwoorden kun je vervoegen.
1 / 46
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Taal
Basisschool
Groep 6
In deze les zitten
46 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wat zijn werkwoorden?
Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
Werkwoorden kun je vervoegen.
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het werkwoord?
Het schaap loopt in de wei.
A
schaap
B
loopt
C
in
D
wei
Slide 2 - Quizvraag
Welk werkwoord hoort erbij?
De klok ...
A
tikje
B
tikken
C
tikt
D
tik
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het werkwoord in de zin?
Komen jullie naar huis?
A
jullie
B
huis
C
naar
D
komen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Timmert hij een vogelhuisje?
A
Timmert
B
hij
C
een
D
vogelhuisje
Slide 5 - Quizvraag
Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm en het onderwerp.
Slide 6 - Tekstslide
De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord
Slide 7 - Quizvraag
De persoonsvorm (pv) is altijd een vorm van werkwoord.
Cato bakt een brood.
De persoonsvorm (pv) zegt wat er wordt gedaan.
Slide 8 - Tekstslide
Hoe vind ik de persoonsvorm?
DE VRAAGPROEF!!!!
Cato bakt een brood.
Maak een vraag van de zin.
Bakt
Cato een brood?
Het woord dat vooraan staat is de persoonsvorm (pv)
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
'De jongen loopt naar de bus.'
A
De jongen
B
naar
C
loopt
D
de bus
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Nicole kamt zijn haren.
A
Nicole
B
kamt
C
zijn
D
haren
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De bloemen hebben groene bladeren.
A
De bloemen
B
hebben
C
groene
D
bladeren
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
De meisjes zijn buiten aan het spelen.
A
De meisjes
B
zijn
C
buiten
D
aan het spelen.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.
Slide 14 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Zij was al laat voor haar muziekles.
Slide 15 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Snel deed zij de gitaar in de hoes.
Slide 16 - Open vraag
Het onderwerp
Zara fietst naar school.
pv = fietst
Wie fietst? > Zara
onderwerp (ow) = Zara
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:
Wie of wat + persoonsvorm
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren zachtjes.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
De roeiboot lekt.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
Het potlood breekt.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
Vliegen de piloten?
Slide 22 - Open vraag
Nu oefenen we nog met een paar langere zinnen.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in de zin:
De cello ligt in de koffer.
Slide 24 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?
Slide 25 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
Aait oma het konijntje?
Slide 26 - Open vraag
Wat is het onderwerp in de zin:
De hond kwispelt met zijn staart.
Slide 27 - Open vraag
Persoonsvorm en onderwerp horen bij elkaar.
Hij oefent.
Zij oefenen.
Slide 28 - Tekstslide
lesdoel
Ik kan het gezegde in een zin herkennen en benoemen.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Stappenplan
Slide 31 - Tekstslide
Wat is het gezegde?
Ik loop.
A
Ik
B
loop
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
Ik heb vandaag gelopen.
A
Ik
B
heb
C
gelopen
D
heb gelopen
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
Ik wilde vorige week komen lopen.
A
wilde
B
komen lopen
C
wilde komen lopen
D
komen
Slide 34 - Quizvraag
Het gezegde
Het gezegde bestaat dus uit
alle werkwoorden
in de zin,
dus ook
de persoonsvorm.
Ik
heb
lekker
gegeten
met mijn moeder.
Slide 35 - Tekstslide
Wat is het gezegde?
Slide 36 - Open vraag
Wat is het gezegde?
Slide 37 - Open vraag
Wat is het gezegde?
Slide 38 - Open vraag
Wat is het gezegde?
Slide 39 - Open vraag
Wat is het persoonsvorm?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 40 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 41 - Open vraag
Wat is het gezegde?
De schilder heeft een kunstwerk gemaakt.
Slide 42 - Open vraag
Wat weet je van het gezegde?
Slide 43 - Open vraag
Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school
Slide 44 - Quizvraag
Wat is het gezegde in deze zin?
De postbode heeft de post bezorgd.
A
heeft
B
de postbode
C
heeft bezorgd
D
de post
Slide 45 - Quizvraag
aan het werk
Taal
Les 5
Boek en schrift
Opgave 2, 3 en 4
Slide 46 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Thema 1, les 14 - PV, onderwerp en gezegde
September 2024
- Les met
44 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Thema 5, week 2 Les 7 - het gezegde
Januari 2021
- Les met
26 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mei 2022
- Les met
44 slides
Taal
Primary Education
Zinsdelen NT2 - pv, gez, ow, lv, mv
Januari 2024
- Les met
38 slides
NT2
Middelbare school
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-6
Ww en persoonsvorm
November 2024
- Les met
27 slides
Taal
Basisschool
Groep 6
Werkwoorden en gezegde
Februari 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
TA7 4.1.2. zinsontleding mix 1
December 2022
- Les met
23 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Persoonsvorm
November 2022
- Les met
19 slides
Taal
Basisschool
Groep 6