Voer een dialoog met je klasgenootje, een van jullie is de dokter, de ander de patiënt.
De volgende dingen moeten aan bod komen:- De gewoonlijke dingen, groeten, voorstellen, etc.
- patiënt: vertel waar je pijn hebt en waarom
- dokter: doet een onderzoek, stelt een diagnose en geeft iets helpends.