In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Oefeningen erfelijkheidsleer
Slide 1 - Tekstslide
Doel en begrippen
Je leert hoe je uit een stamboom de overerving van een bepaalde eigenschap kunt afleiden.
Je leert met kruisingsschema's erfelijkheidsvraagstukken oplossen
dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, drager, Mendel, P generatie, F1 en F2 generatie, monohybride kruising, geslachtscellen, stamboom, intermediaire overerving, multipele allelen, co-dominantie, X-chromosomale overerving, bloedgroepen
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Begrippen
Voor we erfelijkheidsvraagstukken maken moeten een paar begrippen helder zijn!
Slide 4 - Tekstslide
Dominant/ recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).
In het genotype noteren met een HOOFDLETTER.
Een dominant allel 'hoor' je altijd.
Slide 5 - Tekstslide
Dominant/ recessief
Een recessief allel zie je alleen terug in het fenotype als er geen dominante allelen aanwezig zijn.
In het genotype noteren met een kleine letter.
Een recessief allel 'hoor' je alleen als er geen dominant allel is.
Slide 6 - Tekstslide
Dominant/ recessief
Allelen van hetzelfde gen hebben dezelfde letter (HOOFD of klein)
Dus H en h, R en r, A en a
Bij sommige vragen mag je de letter zelf bedenken, bij anderen is hij gegeven.
Slide 7 - Tekstslide
Homozygoot
Een individu met twee dezelfde allelen.
Twee dominante allelen of twee recessieve allelen.
Genotype is AA (homozygoot dominant) of aa (homozygoot recessief).
Geeft maar 1 type allel door.
Slide 8 - Tekstslide
Heterozygoot
Een individu met twee verschillende allelen.
Een dominant en een recessief allel.
Genotype is Aa.
Dit individu kan allel A of allel a doorgeven aan volgende generatie.
Slide 9 - Tekstslide
Drager
Een heterozygoot individu heeft het dominante fenotype maar is wel drager van het recessieve allel.
Kan dus wél het recessieve allel doorgeven en zorgen voor recessieve fenotype in de volgende generatie.
Slide 10 - Tekstslide
Begrippen
P generatie: de beide ouders
F1 generatie: de kinderen van de P generatie
F2 generatie: de kinderen bij doorkruisen van de individuen van de F1 generatie.
Slide 11 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
Bij een monohybride kruising kijken we naar de overerving van 1 enkel gen.
Met een stamboom kan je helderheid krijgen over de overerving van een eigenschap.
Slide 12 - Tekstslide
Stamboom
In een stamboom let je goed op de legenda.
Man
Vrouw
Slide 13 - Tekstslide
Onthouden!
Om te zoeken naar welk allel dominant is bij een autosomale overerving:
Ga op zoek in de stamboom naar een kind met een afwijkend fenotype van beide ouders.
Je weet dan de genotypes van ouders (Aa) en kind (aa).
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Oefenen stamboom
Welke eigenschap is dominant?
Wat is het genotype van:
4?
5?
7?
Tekst
Slide 16 - Tekstslide
Oefenen stamboom (oplossing)
a) eigenschap C
b) Aa
c) Aa
d) AA of Aa
Slide 17 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
Slide 18 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)
Slide 19 - Tekstslide
Twee zwarte cavia's krijgen een nestje jonge cavia's, waarvan 2 zwart en 2 wit. Het genotype van de ouders was...
A
Aa
B
AA
C
aa
Slide 20 - Quizvraag
A = zwart, a = wit
P: Aa x Aa
Kruisingsschema
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Slide 21 - Tekstslide
In een caviafamilie is de helft van de caviababy's zwart en de andere helft is wit, wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Aa x Aa
B
AA x aa
C
Aa x aa
D
aa x aa
Slide 22 - Quizvraag
Een hamster met zwart haar paart met een hamster met wit haar. Ongeveer de helft van de jongen heeft wit haar. De andere hamsters hebben zwart haar. Welke conclusie kan hieruit getrokken worden?
A
Beide hamsters zijn homozygoot
B
Een van de hamsters is homozygoot en de andere is heterozygoot
C
Wit haar is dominant en zwart haar is recessief
D
Zwart haar is dominant en wit haar is recessief
Slide 23 - Quizvraag
https:
Slide 24 - Link
Slide 25 - Tekstslide
Wat is de (theoretische) kansverdeling voor het geslacht bij nakomelingen?
A
25% vrouw
75% man
B
25% man
75% vrouw
C
50% vrouw
50% man
D
onbepaald
Slide 26 - Quizvraag
In de praktijk:
A
worden er meer meisjes geboren
B
worden er meer jongens geboren
C
worden er evenveel meisjes als jongens geboren
Slide 27 - Quizvraag
De man bepaalt het geslacht.
De theoretische verdeling is 50%/50%
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Genen op het Y-chromsoom
Het Y-chromosoom bepaalt het geslacht
Slide 30 - Tekstslide
Hier liggen unieke genen
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' = autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)
Slide 33 - Tekstslide
Genen op het X-chromosoom
Hemofilie
Kleurenblindheid
Duchennes spierdystrofie
Slide 34 - Tekstslide
Bepaal het genotype van een vrouw dat een dochter heeft met hemofilie.
A
B
C
D
Slide 35 - Quizvraag
X-chromosomale overerving
Allelen op het X chromosoom erven anders over omdat een man maar 1 X chromosoom heeft.
Notatie: XA en Xa
Vrouw: XA XA ; XA Xa en XaXa
Man: XA Y en XaY
Slide 36 - Tekstslide
Wat merk je op in de stamboom ?
Slide 37 - Open vraag
Slide 38 - Video
Slide 39 - Video
44 autosomen + 2 heterosomen
(XY = man) (vrouw = XX)
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Video
Walter heeft een erfelijke aandoening. Zijn beide ouders hebben het allel voor deze ziekte ook, maar zijn gezond. Van welk type overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
autosomale, dominante overerving
B
autosomale, recessieve overerving
C
geslachtsgebonden, dominante overerving
D
geslachtsgebonden, recessieve overerving
Slide 42 - Quizvraag
Koen heeft een erfelijke aandoening. De ziekte werd door de moeder doorgegeven. Bij moeders komt de ziekte bijna nooit tot uiting. Van welk soort overerving is deze ziekte een voorbeeld?
A
autosomaal, dominant
B
autosomaal recessief
C
geslachtsgebonden dominant
D
geslachtsgebonden, recessief
Slide 43 - Quizvraag
https:
Slide 44 - Link
Hemofilie is een ziekte bij de mens, die veroorzaakt wordt door het recessieve allel van een gen op het X-chromosoom. In een bepaalde familie trad deze ziekte al in enkele generaties op. Wanneer in deze familie een vader lijder is aan hemofilie en zijn vrouw noch de ziekte heeft, noch de draagster is kan de ziekte optreden bij:
A
50% van de dochters
B
Alle dochters
C
50% van de zonen
D
Geen van de zonen
Slide 45 - Quizvraag
Oefening intermediair
Bij een bepaalde bloemsoort is de bloemkleur intermediair (roze). Als een rode bloem wordt gekruist met een witte bloem ontstaan roze nakomelingen. Deze nakomelingen (F1) worden onderling gekruist.
Hoeveel van de 64 nakomelingen verwacht je dat er roze zullen zijn in de F2?
Slide 46 - Tekstslide
Hoeveel van de 64 nakomelingen verwacht je dat er roze zullen zijn in de F2-generatie?
A
64
B
16
C
32
Slide 47 - Quizvraag
Bij het Engelse Shorthorn-vee komen rode, vaalrode en witte runderen voor. Een veehouder die deze runderen fokt, insemineert vele vaalrode koeien met sperma van één vaalrode stier. Onder de nakomelingen bevinden zich vaalrode, witte en rode kalveren.
Wat is de verhouding van de verschillende kleuren koeien?
A
2 vaalrode : 1 witte : 1 rode
B
1 vaalrode : 2 witte : 1 rode
C
1 vaalrode : 1 witte : 2 rode
D
0 vaalrode : 2 witte : 2 rode
Slide 48 - Quizvraag
Bij pasgeboren baby's wordt wat bloed afgenomen door middel van de zogenaamde hielprik. Uit onderzoek van het bloed blijkt het kind een erfelijke stofwisselingsziekte genaamd PKU te hebben. Het kind zal een aangepast dieet moeten volgen. Geen van beide ouders heeft de verschijnselen van deze ziekte. De ouders willen graag nog een kind. Hoe groot is de kans dat dit tweede kind ook PKU zal hebben?
A
12,5%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 49 - Quizvraag
De kweker voert talloze kruisingen uit met dezelfde twee petunia's. Uit deze kruising komen 74 roze petunia's, 38 witte petunia's en 37 paarse petunia's.
Wat is waar over de ouder-petunia's?
A
een petunia is wit, de ander is paars
B
een petunia is wit, de ander is roze
C
een petunia is paars, de ander is roze
D
beide petunia's zijn roze
Slide 50 - Quizvraag
Een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep B hebben een kind met bloedgroep 0.
Hoe groot is de kans dat een tweede kind eveneens bloedgroep 0 zal hebben?