In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Paragraaf 6.1
Produceren maar!
Slide 1 - Tekstslide
Heb je zelf wel eens iets gemaakt en dat verkocht?
Slide 2 - Woordweb
Je leert in deze paragraaf:
Wat de vier productiefactoren zijn
Wat het verband is tussen toegevoegde waarde en de inkomens
Hoe elk bedrijf in de bedrijfskolom waarde toevoegt
Wat het verschil is tussen arbeidsintensief en kapitaalintensief produceren
Wat afschrijving is hoe je die berekent
Slide 3 - Tekstslide
De productiefactoren (dat wat je nodig hebt om te kunnen produceren)
*Kapitaal *Arbeid *Natuur *Ondernemerschap
Slide 4 - Tekstslide
Productiefactor
Je krijgt beloningen van de productiefactoren
Productiefactor
Beloning
Voorbeeld
Kapitaal
Rente, huur
Het verhuren van een gebouw
Arbeid
Loon
Je werkt
Natuur
Pacht
Je leent grond uit
Ondernemerschap
Winst
Een bedrijf maakt winst.
Slide 5 - Tekstslide
De bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar meewerken aan een product.
Elke schakel in de kolom voegt waarde toe.
Door de toegevoegde waarde van elke schakel, wordt het eindproduct steeds duurder.
Slide 6 - Tekstslide
Arbeidsintensief & Kapitaalintensief
Slide 7 - Tekstslide
0
Slide 8 - Video
Precisie landbouw
Kijkvragen:
1. Welke productiefactoren herken je in het filmpje? Geef de voorbeelden
2. Vergelijk deze precisie landbouw met de landbouw van 100 jaar geleden. Welke verschillen? Gebruik de woorden arbeidsintensief/kapitaalintensief.
Slide 9 - Tekstslide
Afschrijving (= waardevermindering)
Afschrijvingskosten per jaar =
(aanschafprijs-restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Slide 10 - Tekstslide
Jos heeft voor € 61.000 een machine gekocht, die hij vijf jaar gaat gebruiken. Na 5 jaar krijgt hij er dan nog € 7.500 voor terug. Wat is de jaarlijkse afschrijving? Schrijf ook je berekening op!