Present Simple , Questions and Negations K

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling: Present Simple
Tegenwoordige tijd
Infinitive = hele werkwoord
Bijvoorbeeld: (to) like = leuk vinden

Ik vind lezen leuk --> I like to read
Zij vind basketballen leuk --> She likes (to play) basketball.

Slide 2 - Tekstslide

Rijtje: to like
I like
You like
He/She/It likes
We like
They like
You like
Past participle (voltooid deelwoord): (have) liked

Slide 3 - Tekstslide

Nog een rijtje: to work
I work
You work
He/she/It works
We work
They work
You work
Past participle (voltooid deelwoord): (have) worked

Slide 4 - Tekstslide

To Be
I am
You are
He/She/It is
We are
They are
You are
Past participle (voltooid deelwoord): (have) been

Slide 5 - Tekstslide

To Have
I have
You have
He/She/It has
We have
They have
You have
Past participle (voltooid deelwoord): (have) had

Slide 6 - Tekstslide

To Do
I do
You do
He/She/It does
We do
They do
You do
Past participle (voltooid deelwoord): (have) done

Slide 7 - Tekstslide

To be, To have and To do
Zijn belangrijk omdat deze veel voorkomen.
Ze worden ook als hulpwerkwoord gebruikt.

You have to memorize these verb lists!

Slide 8 - Tekstslide

Present Continuous:
You use the Present Continuous to say something is going on right now.  Also known as: ING-vorm.
For example:
I am shopping with my sister in Amsterdam.
He is writing an email to his best friend.

Vorm van To Be + hele werkwoord met ING erachter.


Slide 9 - Tekstslide

Questions. . . ?
Hoe maak je een vragende zin in het Engels?`
Bijvoorbeeld:
Sarah is smart. ----> Is Sarah smart?
Joey can play the piano. ----> Can Joey play the piano?

In dit voorbeeld draai je het onderwerp en het gezegde om. 


Slide 10 - Tekstslide

Questions...? Met hulpwerkwoord To Do.
Bijvoorbeeld:
He has brown hair. ----> Does he have brown hair?
She works every Saturday. ---> Does she work every Saturday?

Werkwoord veranderd naar het hele werkwoord (Infinitive)

Slide 11 - Tekstslide

Negations....ontkenningen
Standaard zin: I like broccoli.
Question: Do you like broccoli?
Negations: I do not (don't) like broccoli.
He does not (doesn't) like broccoli.
We do not (don't) like broccoli.

Slide 12 - Tekstslide

Tag questions
- You use tag questions to ask for confirmation (bevestiging)
In Dutch we say: Toch? after the question.
For example: 
France is a beautiful country, isn't it?
That artist can't sing, can he?

When the first verb is postive, the tag is negative.

Slide 13 - Tekstslide

How to make Tag questions:
- Je herhaalt alleen de hulpwerkwoorden (auxiliary verbs) en veranderd deze van positief naar negatief of van negatief naar positief.
Dit is het eerste werkwoord in de zin:
She doesn't pay attention, does she?
They are really good at playing football, aren't they?



Slide 14 - Tekstslide

Geen hulpwerkwoord?
- Als er geen hulpwerkwoord in de zin is, dan gebruik je het werkwoord To Do in de tag question.
For example:
- He works at the library, doesn't he?
- She crashed the car into the wall, didn't she?

Slide 15 - Tekstslide

Exercises:
Do exercises 25a+b on page 50
Do exercises 26 and 27 on page 51
Do exercises 28a,b,c on page 52
Do 1 writing exercise on page 53, choose exercise 29 OR 30


Slide 16 - Tekstslide