Afronding spelling en formuleren

Spelling en formuleren
Herhaling en oefening van spelling en formulering
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling en formuleren
Herhaling en oefening van spelling en formulering

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les heb je voor jezelf alle stof spelling en formuleren herhaald en weet je wat je al kan en wat je nog moet oefenen. 

Slide 2 - Tekstslide

Bij de vervoeging van Engelse werkwoorden let je op de uitspraak. Daarna pas je 't ex-kofschip toe.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je altijd zo kort mogelijk.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Woorden die zijn afgeleid van namen van feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Samenstellingen van 2 of 3 woorden schrijf je aan elkaar. Bijvoorbeeld: longfunctieonderzoek.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

De volgende zin heeft correcte interpunctie:
Ik ga vanavond zwemmen in het zwembad, ik vind zwemmen altijd fijn om te doen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Opdracht
Maak nu vraag 1 en 2 van eindopdracht 22 op p. 256 in je boek.
Je hebt hiervoor 15 minuten de tijd. 

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden
Je eigen weg, je eigen keuze
Kiezen doe je zelf, maar je hoeft het niet alleen te doen. Studiewijzer, een organisatie met adviseurs voor onderwijs en beroep, helpt je graag bij je beroepskeuze. Daarbij is het belangrijk om jouw capaciteiten, belangstelling, persoonlijk functioneren en de mogelijkheden die daarbij aansluiten goed in beeld te brengen. Dit inzicht levert een bijdrage aan een plezierige en succesvolle studieloopbaan. Vanuit deze visie ondersteunt en begeleidt Studiewijzer bij het vinden van de beste route, de beste balans en de beste keuze.




Slide 9 - Tekstslide

2 a drieën – trompetten
 b pindaatje – vrachtbootje
 c ANWB – CDA
 d Engelstalig – kerstmeubelshow
 e Peters bowlingbaan – Fatia’s rijschool
 f interim–rector – micro–elektronica


g streekmuseum – dieet 
h crematoria – komma’s
i ballenbak – zoöloog
j geweerkolven – radiogolven
k de gemalen peper – het te ontvangen bedrag
l geenszins – krachteloos

Slide 10 - Tekstslide

Formuleren

Slide 11 - Tekstslide

Welke formuleerfouten ken je?

Slide 12 - Woordweb

Ik liet de honden uit en mijn sleutels vallen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Paul is ziek en naar huis gegaan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

uitleg: samentrekking
Je mag alleen onderdelen samentrekken met dezelfde:
  • getal (ev/mv)
  • betekenis (laten vs uitlaten)
  • grammaticale functie (ow/lv, wwg/nwg)

Slide 15 - Tekstslide

Slechts een kleine minderheid van de werknemers waren tevreden over de loonafspraken.
A
Contaminatie
B
Incongruentie
C
Foutieve beknopte bijzin
D
Pleonasme

Slide 16 - Quizvraag

uitleg: incongruentie
Het onderwerp en de persoonsvorm moeten met elkaar 'congrueren' (samenvallen). Als het ow mv is, moet de pv ook in het mv staan (en vice versa).

De media (=mv) vertellen niet altijd de waarheid.
De politie (=ev) staat altijd voor je klaar.

Slide 17 - Tekstslide

Ik weet zeker dat als ik een nieuwe telefoon krijg, ik super blij zal zijn.
A
Onjuiste herhaling
B
Foutieve samentrekking
C
Foutieve beknopte bijzin
D
dat/ als-constructie

Slide 18 - Quizvraag

uitleg: dat/als-constructie
We vinden het niet mooi als de woorden 'dat' en 'als/wanneer/indien' naast elkaar staan. Bovendien is het duidelijker als de bijzin niet 'tussengeschoven is, maar achteraan staat. Je kunt dit eenvoudig oplossen door de bijzin te verplaatsen.
1) zoek de 'als-zin' op
2) verplaats deze bijzin naar het einde van de zin

Slide 19 - Tekstslide

De generaal vertelde dat in iedere vaste standaarduitrusting een zakmes verpakt zit.
A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 20 - Quizvraag

uitleg: tautologie/pleonasme
Tautologie: Er wordt twee keer hetzelfde gezegd met verschillende woorden van dezelfde woordsoort (synoniemen).
= altijd en eeuwig
Pleonasme: Een deel van de betekenis van een woord of woordgroep wordt nog eens door een ander woord uitgedrukt. Dat andere woord is meestal van een andere woordsoort.
= ronde cirkel

Slide 21 - Tekstslide

Aan dat gepraat over wat je gaat doen in de zomervakantie heb ik een hekel aan.
A
Dubbele ontkenning
B
Onjuiste herhaling
C
Pleonasme
D
Contaminatie

Slide 22 - Quizvraag

De vrouw werd met haar vraag van het kastje in het riet gestuurd.
A
Pleonasme
B
Contaminatie
C
Tautologie
D
Dubbele ontkenning

Slide 23 - Quizvraag

uitleg: contaminatie
Twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten onrechte vermengd.

Tijdens de crisis komt er heel wat op je pad af.
er komt iets op je af  of
er komt iets op je pad

Slide 24 - Tekstslide

Luid zingend bezorgde de kerstman de cadeautjes.
A
Onjuiste beknopte bijzin
B
Foutieve samentrekking
C
Incongruentie
D
Goed

Slide 25 - Quizvraag

uitleg: foutief beknopte bijzin
De beknopte bijzin is fout als het samengetrokken onderwerp uit de bijzin niet hetzelfde onderwerp is als het onderwerp uit de hoofdzin. Bijvoorbeeld:
Zingend werden de aardappelen geschild.
Wat is het onderwerp uit de hoofdzin? de aardappelen
Wat is het onderwerp uit de beknopte bijzin? hij/zij?
Is dit hetzelfde? Ja -> Goed / Nee -> Fout

Slide 26 - Tekstslide

Na het uitbreken van de brand waren zowel de politie als de brandweer snel ter plaatse.
A
Incongruentie
B
Foutieve samentrekking
C
Foutieve beknopte bijzin
D
Goed

Slide 27 - Quizvraag

Ben je ervan op de hoogte dat wanneer je meedoet aan de schoolmusical je extra studiepunten krijgt?
A
Contaminatie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
dat/als-construstie
D
Goed

Slide 28 - Quizvraag

Lisa zei tegen Mieke dat ze haar tas in haar kluisje had laten liggen.
A
Onjuist verwijzen
B
Onduidelijk verwijzen
C
Dat/ als-constructie
D
Goed

Slide 29 - Quizvraag

De vereniging stuurde een brief naar zijn leden om te vertellen dat het seizoen was afgelast.
A
Onjuist verwijzen
B
Onduidelijk verwijzen
C
Foutieve beknopte bijzin
D
Goed

Slide 30 - Quizvraag

uitleg: verwijzen
Je kunt onduidelijk verwijzen of verwijsfouten maken in:
  • het woordgeslacht (m/v/o/mv-de/het/zijn/haar)
  • hen / hun
  • het betrekkelijk voornaamwoord (die/dat/wat/wie/welke)
  • verschil in zaken / personen (die/wie)

Slide 31 - Tekstslide

Je moet in deze laatste periode voorkomen dat je geen onvoldoendes haalt!
A
Onjuiste herhaling
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 32 - Quizvraag

Connie denkt dat er niks mis kan gaan, omdat ze haar leerwerk van tevoren goed heeft gepland.
A
Contaminatie
B
Tautologie
C
Pleonasme
D
Dubbele ontkenning

Slide 33 - Quizvraag

Kijkend uit het raam viel er een grote vogel van het dak.
A
Onjuiste herhaling
B
Foutieve samentrekking
C
Foutieve beknopte bijzin
D
Goed

Slide 34 - Quizvraag

Het nieuwe boek van Tommy Wieringa is erg goed, maar die boeken van Arnon Grunberg niet.
A
Foutieve beknopte bijzin
B
Incongruentie
C
Goed
D
Foutieve samentrekking

Slide 35 - Quizvraag

Hij vroeg ... om advies.
A
hun
B
hen
C
ze
D
zij

Slide 36 - Quizvraag

Het allerleukste ... ik ooit heb meegemaakt is de ontmoeting met de koning van Spanje.
A
dat
B
wat

Slide 37 - Quizvraag

uitleg: verwijzen
Dat of wat?
dat: als je verwijst naar een het-woord

wat: als je verwijst naar...
... een overtreffende trap
(mooiste/beste/grootste)
... een onbepaald voornaamwoord
(enige, iets, niets, alles)
... een hele zin

Slide 38 - Tekstslide

Ik keek gefascineerd naar de koeien in de wei. ... stonden daar rustig te grazen.
A
Zij
B
Ze
C
Hun
D
Hen

Slide 39 - Quizvraag

Is het correct om met zij in het meervoud naar zaken te verwijzen: Je spullen. Zij liggen in de kast?
Antwoord

Nee. In het meervoud kan zij alleen naar personen verwijzen. Naar niet-personen kan alleen worden verwezen met de onbeklemtoonde vorm ze of met het beklemtoonde die.

Slide 40 - Tekstslide

Het personage ... ik het leukste vind in de roman van Harry Mulisch is Anton.
A
wat
B
dat
C
die

Slide 41 - Quizvraag

Is deze quiz al reeds voorbij?
A
Ja
B
Contaminatie
C
Tautologie
D
Dubbele ontkenning

Slide 42 - Quizvraag

Die dozen worden morgen opgehaald en naar de stort gebracht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 43 - Quizvraag

De koekjes waren knapperig en de taart zacht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Zijn broek kost 80 euro en vind ik niet mooi.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 45 - Quizvraag

Wat is onjuist begrenzen?

Slide 46 - Open vraag

Wat is onjuiste inversie?

Slide 47 - Open vraag

onjuiste inversie
Standaardvolgorde (ow+pv) of inversievolgorde (pv+ow)?

Inversie (pv voor ow) mag alleen als:
- De zin begint met een ander zinsdeel dan het onderwerp.
- De zin een vraagzin is.
- De zin begint met een bijzin.

Slide 48 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van 'geen symmetrie'.

Slide 49 - Open vraag

geen symmetrie
Als iets symmetrisch is, dan zijn de verschillende onderdelen gelijk. Dat geldt ook voor de taal: als je iets opsomt, moeten alle onderdelen van die opsomming op dezelfde manier geformuleerd worden.

Drie fouten in symmetrie
- getal (enkelvoud/meervoud)
- voornaamwoordelijke aanduiding (pers. vnw = ik/jij/hij/zij/het/wij/jullie/etc)
- grammaticale constructie

Slide 50 - Tekstslide

geen symmetrie
fout:
De beste manier om je woordenschat te vergroten is veel lezen en een woordenijst te maken.

goed:
De beste manier om je woordenschat te vergroten is veel lezen en een woordenlijst maken.

Slide 51 - Tekstslide

Veel succes in de toetsweek!

Slide 52 - Tekstslide