6.5 Nieuwe en kwetsbare populaties

Nieuwe en kwetsbare populaties
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Nieuwe en kwetsbare populaties

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ecosysteem/ habitat/ niche
Een ecosysteem bevat verschillende habitats.
En verschillende niches binnen de habitats.
Soorten kunnen naast elkaar leven binnen habitats, hun onderlinge relatie blijkt uit hun niches. 
Bij overlapping in niche is er concurrentie.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ecosysteem/ habitat/ niche
Soort A en B leven deels in
hetzelfde habitat.
Dit betekent nog niet dat ze 
directe invloed op elkaar 
hebben.

Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ecosysteem/ habitat/ niche

Overlapt de niche dan is sprake
van concurrentie.



Verschillende habitats in een ecosysteem

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbiose
= langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten

Mutualisme:  +/+
Parasitisme:   +/-
Commensalisme:  +/0  

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Symbiose: Epifytisme
plant 1: epifyt



plant 2: 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homo sapiens sapiens en
Homo sapiens neanderthalensis
zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De levende organismen in een bepaald gebied vormen samen een populatie.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de symbiose.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kievit en een reiger hebben dezelfde habitat.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een niche hangt af van abiotische en biotische factoren.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een mens is een voorbeeld van een abiotische factor.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Planten met dezelfde niche zijn elkaars concurrenten als ze in hetzelfde ecosysteem leven.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een voedselketen staat de pijl in de richting van een predator.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voedselweb kan met schimmels beginnen.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kreeft die gebruik maakt van een leeg slakkenhuis van een wulk is een voorbeeld van commensalisme.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schimmels zijn altijd parasieten.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een eekhoorn in een hol van een boom is een voorbeeld van een epifyt.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee hondenrassen hebben dezelfde binominale naam.
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe wordt de relatie genoemd tussen zeester en zeeslak?
A
concurrentie
B
producent-consument- relatie
C
predator-prooi-relatie
D
parasitisme

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem drie factoren die van invloed kunnen zijn op de grootte van de populatie prooidieren.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 6.5
13. Je beschrijft de oorzaken en gevolgen van geringe genetische variatie in een populatie
14. Je legt een verband tussen de grootte van een ecosysteem, de mate van isolatie en de soortenrijkdom van het ecosysteem
+ je kunt de volgende begrippen uitleggen: fitness, inteelt, genetic drift, flessenhalseffect / bottleneckeffect, foundereffect, eilandtheorie

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

succescriteria
  • je kunt de definitie van de volgende begrippen uitleggen: fitness, inteelt, genetic drift, flessenhalseffect / bottleneckeffect, stichtereffect / foundereffect, eilandtheorie
  • je kunt de de leerdoelen aan een ander uitleggen
  • je kunt de (examen)vragen over dit onderwerp goed (bijna foutloos) maken
  • je weet welke binas-tabellen bij het onderwerp horen en informatie uit deze tabellen halen en gebruiken


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verlies genetische variatie in kleine populaties
  • In een (te) kleine populatie is vaak sprake van inteelt 
            weinig recombinatie van allelen = afname genetische variatie

  • genetic drift: 
          bepaalde genen zo zeldzaam in populatie dat ze door toeval verdwijnen
Gevolg:
  • nakomelingen vaak homozygoot voor recessieve allelen => ziektes, aandoeningen, zwakker nageslacht

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitsterven door gebrek variatie?
  •  Als de genetische variatie van de populatie vermindert ..
  • .. is er minder mogelijkheid tot aanpassing aan een veranderende omgeving
                      voor (natuurlijke) selectie is variatie nodig
  • Dus is er een hoger risico op uitsterven wanneer voorkomende eigenschappen ongunstig blijken.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetic drift
De allelfrequentie van een populatie verandert door toeval.
  • Bij een bosbrand gaan toevallig meer planten met rode dan met witte bloemen dood.
  • Er worden toevallig meer individuen met rood haar geboren in een bepaalde periode (meer dan je zou verwachten op basis van de kansberekening).

                Dit verschijnsel heet genetic drift.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Populaties en genetische diversiteit
Twee evolutionaire mechanismen van genetic drift kunnen de genetische diversiteit van een populatie doen dalen/ veranderen:

  • het flessenhalseffect
  • het foundereffect



Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het flessenhalseffect
  • Door een catastrofe wordt een deel van de populatie gedood. 
  • De genetische variatie na de catastrofe is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

                  NB: Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Flessenhalseffect

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het foundereffect
  • Een kleine groep uit een populatie emigreert en sticht een nieuwe populatie.
  • De genetische variatie van de nieuwe populatie is kleiner dan die van de oorspronkelijke populatie.

              NB: Gebaseerd op toeval (= genetic drift)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschil met natuurlijke 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als door toeval alleen leden van een populatie overleven die een recessieve genetische afwijking hebben, is dat het gevolg van..
A
Inteelt
B
Genetic drift

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot
  • de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem)
  • en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).
BINAS 93C


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de grootte van het eiland
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
  • Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit -> je houdt minder soorten over
  • Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit -> je houdt meer soorten over

Groene lijnen in de grafiek.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de afstand tot het vasteland
Afstand van het eiland tot het vasteland (bron van migratie)
  • Dichtbij: veel immigratie 
  • Ver weg: weinig immigratie (moeilijker bereikbaar)

de grootte van het eiland speelt ook een rol

Rode lijnen in de grafiek.

Slide 40 - Tekstslide

immigratie is zich vestigen en voortplanten

Slide 41 - Tekstslide

Op welk eiland heb je uiteindelijk de meeste soorten?
En op welk eiland de minste?
Hoe komt dat?
er ontstaat een dynamisch evenwicht
De evenwichtstoestand is een dynamisch evenwicht: 
  • als er soorten verdwijnen stijgt de immigratie tot het evenwichtspunt
  • als er teveel soorten zijn zullen er soorten gaan uitsterven (door concurrentie)

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

video Exoten
1. Wat zijn exoten?
2. Wat betekent pelagisch?
3. Op welke manier(en) kunnen toeristen zorgen voor een verstoring van het ecosysteem?
4. Wat is een dingo?
5. Hoe is de dingo in Australië terecht gekomen?
6. Waarom zijn reuzenpadden geintroduceerd in Australië?
7. Hoe bedreigen reuzenpadden in Australië het ecosysteem?

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Video

Deze slide heeft geen instructies

invasieve 
exoten

Slide 47 - Tekstslide

Japanse duizendknoop
halsbandparkieten
Amerikaanse rivierkreeft
wasbeer