MW 30.5. WH ontleden, pvnw, (der-groep)

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

classroom        hzoe7tu
Lesson Up

Komende weken:  meet in classroom gebruiken!
 
  

Slide 2 - Tekstslide

Programm Montag 30.5.
Fragen oder Wünsche?

K6 wiederholen
k7 Der-Gruppe






Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 4 - Tekstslide

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
durch 
  für
gegen
ohne
um
vor
bis

Slide 5 - Sleepvraag

Persoonlijke voornaamworden
in de 4de naamval

Slide 6 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
1e naamval:
  • ik          jij         hij        zij        het        wij      jullie      zij                  u
  • ich       du       er         sie        es            wir      ihr          sie                Sie 

4e naamval:
  • mij        jou        hem    haar   het          ons     jullie     hun/hen     u  
  • mich    dich     ihn       sie       es            uns     euch       sie              Sie


Slide 7 - Tekstslide

mich
dich
ihn
uns
euch
sie
sie
es
Sie
ons
jou
haar
jullie
het
hem
hen
mij
u

Slide 8 - Sleepvraag

Ihr - Ohne _________ ist die Party langweilig!

Slide 9 - Open vraag

Lara, das Geschenk ist (voor jou)_____.

Slide 10 - Open vraag

Ontleden

Slide 11 - Tekstslide

Hören
Buch, Seite 13

 A 2

 Ich frage ihn.

Ich frage den Schüler.  

->  onderwerp  
->  leidend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Ontleden
Die Mutter gibt dem Kind einen Apfel.

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de 4 stappen van ontleden?

Slide 14 - Open vraag

Ontleden
Die Mutter gibt dem Kind einen Apfel.
gibt                         -> gezegde
Die Mutter           -> onderwerp
einen Apfel        -> lijdend voorwerp
dem Kind            -> meewerkend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Het gezegde   (das Prädikat)
Der Lehrer    gibt    dem Schüler die Note.

-> alle werkwoordvormen in de zin

hier: gibt

Slide 16 - Tekstslide

Het onderwerp   (das Subjekt)
Der Lehrer     gibt dem Schüler die Note.

-> Wie/Wat + gezegde   ->  Wer/Was gibt?

hier: Der Lehrer

Slide 17 - Tekstslide

Het leidend voorwerp   (das direkte Objekt)
Der Lehrer gibt dem Schüler      die Note.

-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp
 ->  Wer/Was wird gegeben(Passiv)
hier: die Note

Slide 18 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp   (das indirekte Objekt)
Der Lehrer gibt      dem Schüler     die Note.

-> Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp
 ->  Wem wird gegeben(Passiv)
hier: dem Schüler

Slide 19 - Tekstslide

Met welke vraag vind je het onderwerp?

Slide 20 - Open vraag

Met welke vraag vind je het leidend voorwerp?

Slide 21 - Open vraag

Met welke vraag vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 22 - Open vraag

Hat Oma dir (A) ein Fahrrad (B) gekauft?

Slide 23 - Open vraag

Schön, dass er (A) mich (B) jede Woche besucht!

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Der - Gruppe

Slide 26 - Tekstslide

Naamvallen
Ontleden
Lidwoord veranderd soms

Lidwoorden    der - groep                       der, die, das, die
                             ein - groep                        ein, eine, kein, keine

Slide 27 - Tekstslide

Der-
Gruppe
deze/dit
welke
elke,iedere
alle
sommige
zulke/zo'n
dies-
welch-
solch-
manch-
jed-
all-

Slide 28 - Sleepvraag

männlich
weiblich
sächlich
Mehrzahl
1.
dieser Mann
jene Frau
manches Kind
alle Kinder
3.
diesem Mann
jener Frau
manchem Kind
allen Kindern
4.
diesen Mann
jene Frau
manches Kind
alle Kinder
Formen der Der-Gruppe

Slide 29 - Tekstslide

Ich esse (de)_____ Apfel.

Slide 30 - Tekstslide

Stappenplan
1. der-groep of ein-groep?
 
2. geslacht ?  (m, v, o, mv)

3. voorzetsel of ontleden

4. correcte vorm kiezen

Slide 31 - Tekstslide

Stappenplan: naamval kiezen
Kiez de correcte vorm
Is het zelfstandig naamwoord m, v, o, of mv?
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Gaat het om de der-groep of ein-groep of een persoonlijk voornaamwoord?
Staat er een voorzetsel bij?
(zo niet: zin ontleden!)

Slide 32 - Sleepvraag

Naamvallen

Slide 33 - Tekstslide

Wanner gebruiken we de 4de naamval?

Slide 34 - Open vraag

Hören
Buch, Seite 13

 A 2


er    Ich habe es durch ihn erfahren.
ich  Er kauft Blumen für mich.
ihr   Ich gehe ohne euch einkaufen.
du   Ich gehe um dich herum.
sie   Ich bin gegen sie gestoßen.

Slide 35 - Tekstslide

Ontleed de volgende zinnen.
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
gibt 
dem Kind
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger.
dem Kind
Wer
isst
den Hamburger?
Den zweiten Hamburger
kauft
der Vater.

Slide 36 - Sleepvraag

Naamvallen (Fälle) -> zinsonderdeel
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.

onderwerp                                    ->  1. naamval    (Nominativ)
meewerkend  voorwerp          ->  3. naamval    (Dativ)
leidend voorwerp                      ->  4. naamval   (Akkusativ)

bezitrelatie                                   -> 2. naamval    (Genitiv)

Slide 37 - Tekstslide

Ontleed de volgende zinnen.
1de naamval
3de naamval
4de naamval
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
gibt 
dem Kind
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger.
dem Kind
Wer
isst
den Hamburger?
Den zweiten Hamburger
isst
der Vater.

Slide 38 - Sleepvraag

Schön, dass er (A) mich (B) jede Woche besucht!

Slide 39 - Open vraag

Hat Oma dir (A) ein Fahrrad (B) gekauft?

Slide 40 - Open vraag

Üben
Grammatikübungen im classroom

Slide 41 - Tekstslide

Wer bist du?
Name
Wohnort
Alter
Hobbys
Lieblingsfächer

Slide 42 - Tekstslide

Toll!!!

Jullie kunnen Duitse zinnen ontleden. 
Jullie kunnen de hoofdlijnen in een tekst begrijpen.

Slide 43 - Tekstslide

Wörter der Der - Gruppe

deze, dit
elke, iedere
sommige
zulke, zo'n
welke 

alle
der, die, das, die

dies-
jed-
manch-
solch-
welch-

alle-

Slide 44 - Tekstslide