1kgt - les 5 Spelling H5 zwakke ww + herhaling verwijswoorden/woordenschat

Welkom
Nederlands
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
- Telefoon weg
- Jas weg
- Geen eten en drinken
- Leesboek op tafel
- Chromebook/Lesboek + papier + pen
timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Lezen in een boek 
(uit op 3 juni!)

Taalverzorging
Verleden tijd van zwakke werkwoorden.
Verwijswoorden
Woordenschat

Slide 3 - Tekstslide

Lezen zoals altijd
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Taalverzorging H5
Doel: Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Taalverzorging H5
Start:

Verdeel de volgende werkwoorden in twee groepen van drie.
Er zijn meerdere mogelijkheden.


betalen – duiken – lezen – rijden – ruilen – werken

Slide 6 - Tekstslide

De verleden tijd van zwakke werkwoorden.
Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. Je gebruikt een persoonsvorm in de verleden tijd (vt) als iets al gebeurd is.

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

De verleden tijd
van zwakke werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

a. Lezen is een zwak werkwoord
b. Werken is een zwak werkwoord.
A
a. waar b. niet waar
B
a. niet waar b. niet waar
C
a. waar b. waar
D
a. niet waar b. waar

Slide 9 - Quizvraag

Een zwak werkwoord kan..
A
veranderen in de verleden tijd
B
niet veranderen in de verleden tijd

Slide 10 - Quizvraag

Een zwak werkwoord...
A
krijgt in de verleden tijd +te(n) of +de(n)
B
krijgt in de tegenwoordige tijd +te(n) of +de(n)

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een zwak werkwoord?
A
liep
B
kwam
C
hoorde
D
ging

Slide 12 - Quizvraag

Wat is GEEN zwak werkwoord?
A
voelen
B
praten
C
horen
D
ruiken

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen zwak werkwoord?
A
rennen
B
spreken
C
struikelen
D
zwaaien

Slide 14 - Quizvraag

wat is een zwak werkwoord?
A
een werkwoord waarvan de klinkers in de verleden tijd niet veranderen
B
een werkwoord waarvan de klinkers in de verleden tijd wel veranderen

Slide 15 - Quizvraag

De verleden tijd van zwakke werkwoorden.

Bij de meeste werkwoorden maak je de verleden tijd door achter de ik-vorm -de(n) of -te(n) te zetten. Deze werkwoorden noem je zwakke werkwoorden.

Maken: 1, 1a, 2, 3, 4, 9b
timer
25:00

Slide 16 - Tekstslide

Woordenschat H5
Doel: Je kunt een bekend woorddeel vinden.

Slide 17 - Tekstslide

Woordenschat
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord.
Dat kan bij:
samengestelde woorden, woorden met een voorvoegsel, woorden met een achtervoegsel

Slide 18 - Tekstslide

Woordenschat
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord.
Dat kan bij:
samengestelde woorden, woorden met een voorvoegsel, woorden met een achtervoegsel

Maken: 9a, 12b
timer
12:00

Slide 19 - Tekstslide

Verwijswoorden (H5)
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.

- Max is blij. Hij heeft zijn partijtje squash gewonnen.
- Waar kan ik het formulier inleveren? Ik heb het al ingevuld.
- Ik weet niet waarom Rob te laat is. Ik zal hem even bellen.
- Eva zou ook komen, maar ik heb haar niet gezien.
- De koks hebben een kluisje. Daar kunnen zij hun messen in bewaren.




Slide 20 - Tekstslide

Verwijswoorden (H5)
Zo gebruik je verwijswoorden

Naar zelfstandige naamwoorden (zn) kun je verwijzen met:
- zn in het enkelvoud, mannelijk (m): hij, hem, zijn, deze, die
- zn in het enkelvoud, vrouwelijk (v): zij/ze, haar, deze, die
- zn in het enkelvoud, onzijdig (o): het, zijn, dit, dat
- zn in het meervoud: zij/ze, hun, deze, die

Weet je niet of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is? Kijk dan in een woordenboek of een (online) woordenlijst.




Maken:
6c, 8b
timer
12:00

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
Leesboek meenemen
Taalverzorging H5: Zwakke werkwoorden

Maken: 1, 1a, 2, 3, 4, 9b
Woordenschat H5
Maken: 9a, 12b
Verwijswoorden H5
Maken: 6c, 8b

Slide 22 - Tekstslide