Tijdens het Holoceen werd het snel warmer en werd de Veluwe bedekt met loofbossen. Vanaf de middeleeuwen werden de meeste bossen gekapt. Boeren leggen kleine gebiedjes met akkers aan: essen of enken.
Maar de meeste bodem was zandgrond en onvruchtbaar. De boeren hielden schapen, voor de mest. Dat vermengden ze met heideplaggen om de grond te bemesten. Het weidegebied voor de schapen bestond uit uitgestrekte heidevelden.
Door overbegrazing en afsteken van heideplaggen werd het zand niet meer door plantenwortels vastgehouden en begon het te stuiven. Zo ontstonden de stuifzandgebieden, die zelfs boerderijen en hele dorpen bedreigden.