Werkgroep 2 OP4 WEEK 1

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerpleegkundeHBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Studenten welkom heten,
CH doornemen: Kennismaken met cursushandleiding/literatuur/voorbereidende opdrachten. - 5 min. 
Wat zijn de wederzijdse verwachtingen (lessen/docent/medestudenten). Ik verwacht eigen verantwoordelijkheid – heb de stof doorgenomen, leervragen vooraf opsturen.
Wat is ieders rol?
Wat kom je hier “halen”?
Wat neem je mee naar “hier”?
Wat is je leerhouding?
Wat is je inbreng?

Slide 3 - Tekstslide

Overzicht toevoegen week 1
Verwachtingen in deze onderwijsperiode
Ervaringsdeskundigen (fysiek!)
Zelfstudie
Recht en ethiek les
Werkgroepbijeenkomsten
Klinisch redeneren in elke werkgroep
AFP
Geef hier de studenten informatie over hoe we te werk gaan in OP4. 
Vertel dat we (anders dan in andere OP’s) in dit OP, 3 lesweken hebben in plaats van 4. Dit betekent dat de hoeveelheid stof nu verdeeld moet worden over 3 weken, ipv 4. Wijs de studenten erop dat ze de zelfstudie daarom serieus moeten nemen, anders kunnen ze de werkgroepbijeenkomst niet volgen. Ook is het belangrijk om de literatuur goed bij te houden en op tijd te beginnen met leren!!
Belangrijk: wijs de studenten erop dat de student bij de zelfstudie van iedere werkgroep een casusfilmpje moet bekijken. Want de werkgroepopdrachten zijn altijd gebaseerd op het filmpje (casus) die ze in de voorbereiding hebben moeten bekijken. Ze krijgen tijdens de werkgroep geen tijd om er naar te kijken!

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Na een introductie waarin je de lesdoelen en werkwijze toelicht en werkafspraken maakt, kan je met de inhoud van de les aanvangen.
Het thema van dit kwartaal is verpleegkundige zorg in de geestelijke gezondheidszorg. Vandaag de tweede les, waarin we stil staan bij neurocognitieve stoornissen en niet-aangeboren hersenletsel. Elke week worden één of meerdere casussen besproken. In elk van de casussen staan één of meerdere psychiatrische stoornissen centraal. Tijdens de werkgroep anatomie, fysiologie en pathologie stel je jezelf de vraag: welke kennis van de anatomie, fysiologie en pathologie heb ik nodig om deze casus te begrijpen. De gevolgen van de psychiatrische stoornissen voor de zorgvrager en de betekenis voor het verpleegkundig handelen worden besproken tijdens de werkgroep verpleegkunde. De ondersteunde vakken: psychologie, sociologie, ethiek en recht besteden aandacht aan een specifiek aspect uit de casus wat van belang of van invloed is op het verpleegkundig handelen.
Week 1: Inleiding GGZ, herstelgerichte zorg, neurocognitieve stoornissen, stemmingsstoornissen en recht.
In de vorige onderwijsperiode heb je stil gestaan bij de gevolgen van het ouder worden. Eén van die gevolgen betreft het voorkomen van neurocognitieve stoornissen. Welke neurocognitieve stoornissen kunnen bij ouderen kunnen voorkomen waardoor zij behoorlijk in de war kunnen raken? Denk hierbij aan dementie en een delier. Ook zorgvragers met psychotische klachten kunnen (ernstig) in de war zijn. Ook worden in deze eerste kennisweek van dit kwartaal de uitgangspunten van het werken in de GGZ volgens het biopsychosociale model besproken en het belang van de DSM-V. Daarnaast staan we stil bij diverse stemmingsstoornissen en recht.

Neurocognitieve
stoornissen
Geef eens een voorbeeld . .

Slide 6 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Op welke wijze heb je je voorbereid op deze week?
Welke vragen zijn er bijgekomen over de CH
De voorbereiding op deze werkgroep wordt verder opgepakt tijdens de samenwerkingsopdrachten.
De docent kan meekijken naar de gevonden antwoorden
Literatuur bij Neurocognitieve stoornissen en NAH
Verplichte boeken
Clijsen, M., Garenfeld, W., Piere, M. van, Klijs, C. & Stringer, B. (2020). Leerboek psychiatrie voor verpleegkundigen
11.3.1
Algemene korte beschrijving van neurocognitieve stoornissen
Box 11.3 (cognitieve domeinen die kwetsbaar zijn / verminderd functioneren bij neurocognitieve stoornissen)
11.11.1 (Niet aangeboren hersenletsel)/ 11.11.2 (Epidemiologie) / 11.11.4 (Behandeling)
Werkdefinitie Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH)
Box 11.8 (oorzaken van traumatisch en niet-traumatisch hersenletsel)
Box 11.17 (aandachtspunten in de omgang met mensen met NAH)
 
Literatuur bij Psychoeducatie
Cumlaude
Zorg voor beter (zd.). Psycho-educatie
(in dit artikel wordt psycho-educatie belicht irt. een depressieve stemmingsstoornis. De strekking van dit artikel is óók van toepassing op psycho-educatie irt. andere psychiatrische kwetsbaarheden).
Let op! Zorg ervoor dat je de videocasus (Cumlaude) bekeken hebt voordat de werkgroep-bijeenkomst start. Op Cumlaude in het mapje Video-casuïstiek vind je de video !
Bekijk de video-casus NAH - Hersenschudding.
Tijdens de werkgroep worden de leerdoelen op interactieve wijze besproken.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwijsleergesprek over NAH, Herstelgerichte zorg en psycho-educatie. Volgende 3 slides helpen je daarbij.
Deel 1: Niet aangeboren hersenletsel (NAH)
Dat is een mond vol die definitie! Probeer studenten te laten ontrafelen wat er staat en waar ze aan denken:
Wat weet je over niet aangeboren hersenletsel
Bij welke ziektebeelden kan een NAH veroorzaakt worden (Korsakov, encefalitis, Parkinson, MS, epilepsie, CVA, commotio en contusio cerebri, schedelbasis#)
Welke risico’s met betrekking tot functioneren in het dagelijks handelen kun je noemen?
Welk verpleegkundig handelen is aan de orde?
Probeer studenten ook eens te laten nadenken over bijvoorbeeld de vraag: Je staat in het ziekenhuis op een kamer waar iemand net geopereerd is aan zijn blinde darm. Je leest in de rapportage dat deze zorgvrager bekent is met NAH. Wat zou dat voor die persoon kunnen betekenen? Wat zou dat voor je hulpverlening betekenen?
 
Achtergrondinfo docenten:
“Niet aangeboren hersenletsel is hersenletsel ten gevolge van welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte ontstaan, dat leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn op hulpverlening. Het leven voor en na het hersenletsel verschilt dus essentieel.” (Clijsen, 2020, p.230)
Hersenletsel kan leiden tot verschillende gevolgen op het psychische, somatische als sociale vlak. Hierbij kun je denken aan: problemen met emotieregulatie, gedrag, veranderingen in persoonlijkheid, zintuiglijke motorische stoornissen, problemen met sociale vaardigheden, sociale interactie, of het inlevingsvermogen
In de DSM-5 is de classificatie ‘persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening’ opgenomen. In Clijsen staat op pag. 230 een tabel, waarbij kan worden gespecificeerd naar verschillende typen qua de persoonlijkheidsverandering.
Elk jaar zijn er, naar schatting, in Nederland 100.000 mensen te maken met een of andere vorm van hersenletsel. Dit kan het gevolg zijn van een hartinfarct, een ongeval, een hersentumor, CVA of van een operatie.
Gezien de diversiteit van oorzaken is er voor NAH geen standaardbehandeling. Na behandeling in het algemeen ziekenhuis is er vaak een vervolgtraject in een revalidatiecentrum. Hier vindt onder meer de somatische/neurologische/psychiatrische revalidatie plaats en wordt er gekeken naar de zorg- en/of begeleidingsbehoefte in de breedste zin (ADL, BDL, financiën, werk, dagbesteding enz.), en de beste woonsituatie: terug naar huis, beschermde woonvorm of verpleeghuis. In dit verband is ook aandacht voor het patiëntsysteem/mantelzorgers van groot belang.
Clijsen – box 11.17: Aandachtspunten in de omgang met mensen met NAH (2020, p. 231-232)
Geheugenstoornissen
Gebruik hulpmiddelen (zoals briefjes, agenda, elektronische signalering).
Herhaal zo nodig (inslijpen).
Communiceer over één boodschap tegelijk.
Bied een vaste structuur.
Concentratiestoornissen
* Doe één ding tegelijk.
Bied een rustige omgeving.
Vermijd achtergrondruis (zet bijvoorbeeld telefoon/radio/tv uit).
Rond een onderwerp/activiteit af voor er wordt gestart met iets nieuws.
Controleer of informatie is begrepen.
Traagheid in informatieverwerking
* Neem de tijd.
Gebruik concrete taal.
Schrijf de belangrijkste informatie op.
Controleer of de informatie is begrepen.
Planningsproblemen
* Werk met een vast programma.
Werk onderdelen een voor een af en stap voor stap.
Bied informatie en zaken in goede volgorde aan.
Controleer of aangeleerd gedrag ook in andere situaties lukt.
Agnosie/neglect/hemianopsie
* Train het richten van de aandacht.
Geef zaken een vaste plaats, bij voorkeur aan de niet-aangedane zijde.
Pas trucjes toe: hoofd draaien, bord draaien, papier op felgekleurde ondergrond, strepen trekken, boodschappen tellen enzovoort.
Leer vaste volgorden aan, bijvoorbeeld met betrekking tot ADL: begin lichamelijke verzorging met de aangedane zijde.
Geef aanwijzingen en ondersteun waar nodig.
Afasie
* Gebruik hulpmiddelen (pictogrammen, computerprogramma’s, foto’s, gebaren, communicatieschrift).
Bied gespreksstructuur, rustige communicatie, een-op-een communicatie, gebruik korte zinnen.
Maak gebruik van het benadrukken/opschrijven/uitbeelden/tekenen van kernwoorden.
Controleer of de communicatie is begrepen.
Pas op voor onderschatting van de intellectuele (rest)capaciteiten.
Apraxie
* Vereenvoudig handelingen in kleine stappen.
Doe handelingen voor of help eventueel mee.
Geef korte en concrete aanwijzingen.
Leg voorwerpen in volgorde klaar.
Gebruik een ‘checklist’ van handelingen.
Visualiseer (bijvoorbeeld serie plaatjes van de handelingen in juiste volgorde).
Neem de tijd.
Vermoeidheid
* Zorg voor een goede balans tussen inspanning en rust.
Leer de cliënt activiteiten goed te plannen en te werken met een agenda.
Laat zaken overnemen door anderen.
Leer de omgeving rekening te houden met de verminderde belastbaarheid.
Ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht
* Pas op voor overschatting.
Accepteer bagatelliseren als gevolg van het hersenletsel.
Vermijd confrontaties, sluit aan bij wat wel lukt.
Egocentrisch en minder sociaal gedrag
* Stel verwachtingen bij.
Accepteer dat het gedrag gevolg is van hersenletsel.
Corrigeer en stel grenzen op rustige en vriendelijke wijze.
Geef uitleg aan de omgeving.

Welke neurocognitieve stoornissen ken je?

Slide 9 - Open vraag

ETIOLOGIE / vanuit een medische aandoening


Alzheimer
Frontotemporale lobaire degeneratie
Lewy-body-lichaampjes ziekte
Vasculaire ziekte
Traumatisch hersenletsel (ongeluk val)
Middel- medicatie gebruik
HIV infectie
Prionziekte
Parkinson ziekte
Huntington ziekte
Andere somatische aandoeningen
Multiple oorzaken
Ongespecificeerd

Slide 10 - Tekstslide

DEFINITIE COGNITIEVE STOORNIS --> wie van de studenten kan deze benoemen? Wat valt onder cognitieve stoornissen?
Cognitieve stoornissen (Latijn: cognoscere = kennen of weten) zijn stoornissen in het kennen en herkennen van de omgeving. Hieronder vallen ook stoornissen in:
aandacht en concentratie,
inprenting,
geheugen,
Planning & overzicht,
initiatief nemen
aangeleerde vaardigheden.
Qua DSM: Cognitieve stoornissen werden binnen de DSM-IV-TR geclassificeerd als delier, dementieën, amnestische stoornissen en andere cognitieve stoornissen.
In de DSM-5 worden ze samengevat als ‘neurocognitieve stoornissen’ en zijn ze ingedeeld in drie hoofdcategorieën:
1. delier; meestal begint een delier meestal tamelijk acuut, binnen enkele uren of dagen. Er is altijd sprake van bewustzijnswisselingen en aandachts- en concentratiewisselingen in de loop van de dag. Min of meer typisch is het beeld van iemand die ’s morgens redelijk adequaat functioneert en ’s avonds, bij schemering, erg verward raakt (sundowning). Vaak zijn de mensen in delirante toestand hyperactief en ‘plukkerig’. Ze hebben een opvallende aandacht voor details, pluisjes en dergelijke, terwijl ze de grote lijn van een gesprek niet kunnen vasthouden. Delirante hyperactiviteit gaat vaak samen met affectlabiliteit en agitatie.
Soms zijn delirante mensen juist ook erg stil en teruggetrokken. We spreken dan van een ‘hypoactief delier’ of ‘stil delier’ (Clijsen, 2020, p209).
Een delier komt voor bij:
- 5,7–42 % van de patiënten op een afdeling interne geneeskunde;
- 24,3 % van de patiënten op een CVA-unit;
- 48–83,3 % van de patiënten op de intensive care;
- 29,8–70 % van de patiënten op een afdeling algemene chirurgie;
- 9,5–41 % van de patiënten na een acute heupfractuur;
- 13,5–33 % van cardio-chirurgische patiënten.
 
2. uitgebreide neurocognitieve stoornissen;
 
3. beperkte neurocognitieve stoornissen
De neurocognitieve stoornissen worden naar ernst van de cognitieve achteruitgang gecategoriseerd in de uitgebreide en de beperkte neurocognitieve stoornis (zie Clijsen box 11.4 en 11.5, p212-213).
Zowel de uitgebreide als de beperkte neurocognitieve stoornis kan worden gespecificeerd naar (waarschijnlijke of mogelijke) etiologie (box 11.6).
Ook wordt bij zowel de uitgebreide en beperkte neurocognitieve stoornis gespecificeerd of er al of geen sprake is van gedragsstoornissen. In DSM-5-terminologie wordt dan aangegeven: ‘specificatie: met of zonder gedragsstoornis’.
De uitgebreide neurocognitieve stoornis kan bovendien worden gespecificeerd naar actuele ernst (box 11.7)
De prevalentie van een uitgebreide neurocognitieve stoornis was in 2014 260.000 mensen (RIVM 2014). Het betrof dementie, dit is het meestvoorkomende psychiatrische ziektebeeld onder oudere mensen. Circa 5 % van de mensen ouder dan 65 lijdt aan een of andere vorm ervan. Boven de 80 jaar is dit circa 20 % en bij mensen boven de 90 jaar zelfs 40 %. Neurocognitieve stoornissen komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De reden hiervan is dat vrouwen gemiddeld ouder worden. Een neurocognitieve stoornis kan ook op jonge leeftijd voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van hersenletsel na een ongeval. Ook bestaat er een jonge variant van de ziekte van Alzheimer.

Slide 11 - Tekstslide

DEFINITIE COGNITIEVE STOORNIS --> wie van de studenten kan deze benoemen? Wat valt onder cognitieve stoornissen?
Cognitieve stoornissen (Latijn: cognoscere = kennen of weten) zijn stoornissen in het kennen en herkennen van de omgeving. Hieronder vallen ook stoornissen in:
aandacht en concentratie,
inprenting,
geheugen,
Planning & overzicht,
initiatief nemen
aangeleerde vaardigheden.
Qua DSM: Cognitieve stoornissen werden binnen de DSM-IV-TR geclassificeerd als delier, dementieën, amnestische stoornissen en andere cognitieve stoornissen.
In de DSM-5 worden ze samengevat als ‘neurocognitieve stoornissen’ en zijn ze ingedeeld in drie hoofdcategorieën:
1. delier; meestal begint een delier meestal tamelijk acuut, binnen enkele uren of dagen. Er is altijd sprake van bewustzijnswisselingen en aandachts- en concentratiewisselingen in de loop van de dag. Min of meer typisch is het beeld van iemand die ’s morgens redelijk adequaat functioneert en ’s avonds, bij schemering, erg verward raakt (sundowning). Vaak zijn de mensen in delirante toestand hyperactief en ‘plukkerig’. Ze hebben een opvallende aandacht voor details, pluisjes en dergelijke, terwijl ze de grote lijn van een gesprek niet kunnen vasthouden. Delirante hyperactiviteit gaat vaak samen met affectlabiliteit en agitatie.
Soms zijn delirante mensen juist ook erg stil en teruggetrokken. We spreken dan van een ‘hypoactief delier’ of ‘stil delier’ (Clijsen, 2020, p209).
Een delier komt voor bij:
- 5,7–42 % van de patiënten op een afdeling interne geneeskunde;
- 24,3 % van de patiënten op een CVA-unit;
- 48–83,3 % van de patiënten op de intensive care;
- 29,8–70 % van de patiënten op een afdeling algemene chirurgie;
- 9,5–41 % van de patiënten na een acute heupfractuur;
- 13,5–33 % van cardio-chirurgische patiënten.
 
2. uitgebreide neurocognitieve stoornissen;
 
3. beperkte neurocognitieve stoornissen
De neurocognitieve stoornissen worden naar ernst van de cognitieve achteruitgang gecategoriseerd in de uitgebreide en de beperkte neurocognitieve stoornis (zie Clijsen box 11.4 en 11.5, p212-213).
Zowel de uitgebreide als de beperkte neurocognitieve stoornis kan worden gespecificeerd naar (waarschijnlijke of mogelijke) etiologie (box 11.6).
Ook wordt bij zowel de uitgebreide en beperkte neurocognitieve stoornis gespecificeerd of er al of geen sprake is van gedragsstoornissen. In DSM-5-terminologie wordt dan aangegeven: ‘specificatie: met of zonder gedragsstoornis’.
De uitgebreide neurocognitieve stoornis kan bovendien worden gespecificeerd naar actuele ernst (box 11.7)
De prevalentie van een uitgebreide neurocognitieve stoornis was in 2014 260.000 mensen (RIVM 2014). Het betrof dementie, dit is het meestvoorkomende psychiatrische ziektebeeld onder oudere mensen. Circa 5 % van de mensen ouder dan 65 lijdt aan een of andere vorm ervan. Boven de 80 jaar is dit circa 20 % en bij mensen boven de 90 jaar zelfs 40 %. Neurocognitieve stoornissen komen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. De reden hiervan is dat vrouwen gemiddeld ouder worden. Een neurocognitieve stoornis kan ook op jonge leeftijd voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van hersenletsel na een ongeval. Ook bestaat er een jonge variant van de ziekte van Alzheimer.

Slide 12 - Tekstslide

Soms is er risico op misdiagnoses.
Zo wordt bij vroege dementie vaak eerst de diagnose burn-out gesteld.
Bij ouderen is er vaker een mismatch tussen dementie en depressie.
Zowel Clijsen als de Nursing geven grafisch een overzicht met de verschillen tussen dementie en een delier (Clijsen) en dementie en depressie (Nursing)

Slide 13 - Tekstslide

Artikel Nursing. Heb hier aandacht bij het inzetten van de meetinstrumenten (onderste tab). Ook goed om stil te staan bij verschil hallucinatie en waan.
Hallucinatie volgens DSM-5:
Hallucinaties kunnen zich voordoen bij alle zintuigen:
auditieve (akoestische) hallucinaties: het horen van stemmen of geluiden die er niet zijn;
visuele hallucinaties (zien): het zien van beelden die er niet zijn;
olfactorische (reuk) hallucinaties: het ruiken van geuren die er niet zijn;
gustatoire (smaak) hallucinaties: het proeven van smaken die er niet zijn;
tactiele (gevoel) hallucinaties: het voelen van dingen die er niet zijn.
Wanneer zintuiglijke waarnemingen door elkaar lopen, zoals het zien van geuren en het voelen van kleuren wordt er gesproken van synesthesie.

Wanen volgens DSM-5:
erotomane waan: de overtuiging dat een andere persoon, vaak iemand die belangrijk is, verliefd is op de persoon in kwestie;
grootheidswaan: de overtuiging hebben over een uitzonderlijk talent te beschikken;
jaloersheidswaan: de overtuiging hebben dat de partner ontrouw is;
achtervolgingswaan: de overtuiging hebben achtervolgd of afgeluisterd te worden;
somatische waan: de overtuiging hebben aan een fysieke stoornis te lijden of een medisch probleem te hebben;
gemengde waan: een combinatie van twee of meer van bovengenoemde soorten wanen.
(Clijsen, 2020, hfst 8)

Stadia van Feil gaan over:
A
Bedreigde IK
B
Verdwaalde IK
C
Verborgen IK
D
Verzonken IK

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Onderwijsleergesprek of in groepjes van 3-4 uiteen om de antwoorden te bespreken. Onderstaande vragen hebben ze bij de zelfstudie al moeten maken, dus studenten kunnen als het goed is in gesprek met elkaar over de antwoorden die zij hebben gevonden op onderstaande vragen:
Wat is psycho-educatie?
Wat wil je bereiken met psycho-educatie?
Hoe kun je psycho-educatie relateren aan zelfmanagement?  focus hier vooral op bij de nabespreking van de opdracht!
Op welke manier zie je psycho-educatie terug in de videocasus
Wat is je verpleegkundige rol binnen psycho-educatie?  focus hier vooral op bij de nabespreking van de opdracht!
Wat is PE? Psycho-educatie (voorlichting aan de cliënt en de mantelzorger over het omgaan met het ziektebeeld) is een onderdeel van de behandeling van bij diverse psychiatrische stoornissen.
De patiënt en zijn naasten krijgen voorlichting voordat of gedurende de behandeling met medicijnen, psychotherapie of een andere behandeling.
Psycho-educatie kan worden gegeven:
 in voorlichtende gesprekken
 als onderdeel van bibliotherapie/zelfmanagement
 als onderdeel van een cursus, individueel (zelfhulpcursus) of in groepsverband
Psycho-educatie voor ouderen is niet anders dan bij jongvolwassenen. De inhoud is wel toegespitst op de situatie en levensfase van ouderen. 
Specifieke aandachtspunten bij ouderen zijn de samenhang en verschillen met rouw en met dementie, en de angst hiervoor. 
Een goede uitleg in de vorm van psycho-educatie zorgt ervoor dat cliënten actief kunnen meedenken en meebeslissen over de behandelmogelijkheden.
Psycho-educatie draagt bij aan zelfmanagement. Mensen ontwikkelen kennis die hen helpt bij het omgaan met hun klachten.  
Overgenomen uit: Voorlichting bij depressie | Kennisplein Zorg voor Beter; verplichte lit studs

Slide 17 - Tekstslide

De werkgroepopdrachten kort toelichten
Studenten gaan daarna aan de slag. Maak een Padlet aan.
Let op: bij opdracht 2 moeten studenten het ingevulde schema (zorgplan) uploaden in de padlet (zie volgende dia voor link). Als die link niet werkt bij jou, zorg er dan voor dat jij van tevoren een nieuwe padlet aanmaakt en de link in de werkgroepopdracht wijzigt naar je eigen padlet-link.

Welk cognitief domein is bij Rianne aangedaan?
Kies er een die je kunt toelichten
Box 11.3
Complexe aandacht
Executieve functies
Leervermogen en geheugen
Taal
Perseptueel-motorisch
Sociaa-cognitief

Slide 18 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Aandachtspunten (voor de VPK) in de omgang met Rianne.
Vlak na haar trauma.
Op welk gebied wil jij een VPK interventie verzinnen?
Leg dit uit met een korte toelichting
Box 11.17
Geheugenstoornis
Consentratie stoornis
Traagheid in informatie verwerking
Plannings-problemen
Agnosie/neglect/hemianopsie
Afasie
Apraxie
Vermoeidheid
Ontbreken van ziektebesef/ziekte inzicht
Egocentrisch en minder sociaal gedrag

Slide 19 - Poll

Clijsen – box 11.17: Aandachtspunten in de omgang met mensen met NAH (2020, p. 231-232)
Geheugenstoornissen
Gebruik hulpmiddelen (zoals briefjes, agenda, elektronische signalering).
Herhaal zo nodig (inslijpen).
Communiceer over één boodschap tegelijk.
Bied een vaste structuur.
Concentratiestoornissen
* Doe één ding tegelijk.
Bied een rustige omgeving.
Vermijd achtergrondruis (zet bijvoorbeeld telefoon/radio/tv uit).
Rond een onderwerp/activiteit af voor er wordt gestart met iets nieuws.
Controleer of informatie is begrepen.
Traagheid in informatieverwerking
* Neem de tijd.
Gebruik concrete taal.
Schrijf de belangrijkste informatie op.
Controleer of de informatie is begrepen.
Planningsproblemen
* Werk met een vast programma.
Werk onderdelen een voor een af en stap voor stap.
Bied informatie en zaken in goede volgorde aan.
Controleer of aangeleerd gedrag ook in andere situaties lukt.
Agnosie/neglect/hemianopsie
* Train het richten van de aandacht.
Geef zaken een vaste plaats, bij voorkeur aan de niet-aangedane zijde.
Pas trucjes toe: hoofd draaien, bord draaien, papier op felgekleurde ondergrond, strepen trekken, boodschappen tellen enzovoort.
Leer vaste volgorden aan, bijvoorbeeld met betrekking tot ADL: begin lichamelijke verzorging met de aangedane zijde.
Geef aanwijzingen en ondersteun waar nodig.
Afasie
* Gebruik hulpmiddelen (pictogrammen, computerprogramma’s, foto’s, gebaren, communicatieschrift).
Bied gespreksstructuur, rustige communicatie, een-op-een communicatie, gebruik korte zinnen.
Maak gebruik van het benadrukken/opschrijven/uitbeelden/tekenen van kernwoorden.
Controleer of de communicatie is begrepen.
Pas op voor onderschatting van de intellectuele (rest)capaciteiten.
Apraxie
* Vereenvoudig handelingen in kleine stappen.
Doe handelingen voor of help eventueel mee.
Geef korte en concrete aanwijzingen.
Leg voorwerpen in volgorde klaar.
Gebruik een ‘checklist’ van handelingen.
Visualiseer (bijvoorbeeld serie plaatjes van de handelingen in juiste volgorde).
Neem de tijd.
Vermoeidheid
* Zorg voor een goede balans tussen inspanning en rust.
Leer de cliënt activiteiten goed te plannen en te werken met een agenda.
Laat zaken overnemen door anderen.
Leer de omgeving rekening te houden met de verminderde belastbaarheid.
Ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht
* Pas op voor overschatting.
Accepteer bagatelliseren als gevolg van het hersenletsel.
Vermijd confrontaties, sluit aan bij wat wel lukt.
Egocentrisch en minder sociaal gedrag
* Stel verwachtingen bij.
Accepteer dat het gedrag gevolg is van hersenletsel.
Corrigeer en stel grenzen op rustige en vriendelijke wijze.
Geef uitleg aan de omgeving.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 1:
Nodig studenten uit hun ervaringen en bevindingen te delen. Hoe kijken ze naar zo’n jong iemand die dit ineens overkomt? Bespreek de vragen die uit de werkgroepopdracht voortkomen:
Beoordeel de casus van Rianne Schorel aan de hand van de volgende vragen:
Welke kenmerken van een neurocognitieve stoornis herken je?
Welke risico’s en gevolgen in het dagelijks leven zie je in de casus?
Welk verpleegkundig handelen is aan de orde, denk je? Hoe kan je hierbij de visie Herstelgerichte zorg benutten? Wat kan je doen met psycho-educatie?
Opdracht 2:
- Studenten hebben hun schema met mini-zorgplan geupload in de Padlet-muur: https://padlet.com/mbkaysi/lr2jmpjv22gkd4em
Mocht je via de link geen toegang krijgen, maak dan zelf even een padlet aan en wijzig de link in de werkgroepopdracht met jou eigen link. Aan de hand van de Padlet-muur kun je een aantal mini-zorgplannen nabespreken met de studenten.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat ga je specifiek doen voor werkgroep 3

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies