Leerdoelen H7

Deze les
  • Leerdoelen doornemen / zelfstandig leren
  • Hoe leer je voor biologie?
  • 40 seconds
  • Test jezelf / samenvatten 
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
  • Leerdoelen doornemen / zelfstandig leren
  • Hoe leer je voor biologie?
  • 40 seconds
  • Test jezelf / samenvatten 

Slide 1 - Tekstslide

7.1
Je kunt uitleggen wat eetgewoonten zijn en van welke 3 dingen eetgewoonten afhangen.


Wat je gewend bent te eten, hoe je eet en wanneer je dat doet zijn je eetgewoonten.
Afhankelijk van:
- Je voorkeur
- Het land waar je woont of vandaan komt
- Je geloof

Slide 2 - Tekstslide

7.1 
Je kunt onderscheid maken tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen.
Je kunt de 6 voedingsstoffen indelen in de 3 groepen voedingsstoffen (energierijke, bouw- en beschermende stoffen).

Voedingsmiddel = iets wat je eet 
of drinkt.
Voedingsstoffen = zitten in 
voedingsmiddelen, zijn de 
stoffen die je lichaam gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

7.1
Je kunt uitleggen wat de taak is van energierijke stoffen, bouwstoffen en beschermende stoffen.
Je kunt uitleggen wat de taak is van voedingsvezels.





Voedingsvezels zijn GEEN voedingsstoffen, ​ maar wel belangrijk om je darmen goed te laten werken. Zitten in volkorenbrood, groente en fruit.

Slide 4 - Tekstslide

7.1
Je kunt met de schijf van vijf adviezen voor een gezonde voeding geven.

Slide 5 - Tekstslide

7.1
Je kunt uitleggen hoe schimmels en bacteriën voedselbederf veroorzaken.
Je kunt manieren beschrijven om voedselbederf tegen te gaan.

Slide 6 - Tekstslide

Voedingsmiddel of voedingsstof?
Koolhydraten
A
Voedingsmiddel
B
Voedingsstof

Slide 7 - Quizvraag

Welke 3 functies kunnen voedingsstoffen hebben?

Slide 8 - Open vraag

Sleep het component naar het juiste vakje.
Energierijke stoffen
Bouwstoffen
Beschermende stoffen
koolhydraten
eiwitten
mineralen
water
vitaminen
mineralen

Slide 9 - Sleepvraag

Hoe heten de stoffen die in bruin brood, groente en fruit zitten en die er voor zorgen dat onze spieren in de darmen actief blijven?

Slide 10 - Open vraag

Bij een gezonde voeding eet een persoon een gelijke hoeveelheid van elk onderdeel van de schijf van 5
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen manier van conserveren?
A
Steriliseren
B
Pasteuriseren
C
Invriezen
D
In water leggen

Slide 12 - Quizvraag

7.2
Je kunt uitleggen waarvoor je lichaam energierijke stoffen nodig heeft en hoe je deze stoffen binnen kunt krijgen.
Je kunt de informatie op verpakkingen van voedingsmiddelen verklaren (kJ;kcal).

  • Beweging
  • Warmte

Slide 13 - Tekstslide

7.2
Je kunt uitleggen waarom iedereen vetten nodig heeft en je kunt uitleggen waarom te veel vet slecht voor je is.
Je kunt beschrijven welk gevolg een te hoog cholesterolgehalte kan hebben voor het functioneren van het hart.

Vet = energierijk en bouwstof. 
Cholesterol = vetachtige stof.
Nodig voor aanmaak lichaamscellen.

Slide 14 - Tekstslide

7.2
Je weet wat een gezond gewicht is en welke keuzes daaraan kunnen bijdragen.

Slide 15 - Tekstslide

7.2
Je kunt uitleggen waarom te veel suiker slecht voor je is.
Je kunt de delen van een tand of kies in een tekening aanwijzen.
Je kunt omschrijven hoe cariës ontstaan.

Slide 16 - Tekstslide

Tot welke twee groepen voedingsstoffen horen vetten?
A
Energierijk en beschermend
B
Energierijk en bouw
C
Beschermend en bouw

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebeurt er met iemand als het proces in de afbeelding plaatsvindt in de kransslagader?
A
Dan krijg je een herseninfarct
B
Dan krijg je een hartinfarct
C
Dan krijg je bloedvergiftiging
D
Dan krijg je diarree

Slide 18 - Quizvraag

Het overtollig veel eten van welke voedingsstof veroorzaakt het probleem weergegeven in de afbeelding?
A
Eiwitten
B
Suiker
C
Vetten
D
Koolhydraten

Slide 19 - Quizvraag

Hoe heet onderdeel 3?
A
Tandglazuur
B
Cariës
C
Tandbeen
D
Bloedvaten en zenuwen

Slide 20 - Quizvraag

7.3
Je kunt uitleggen waarvoor je lichaam bouwstoffen nodig heeft.
Je kunt 3 redenen noemen waarom volwassenen nog steeds bouwstoffen nodig hebben.

Bouwstoffen = nodig om cellen
te maken.


Slide 21 - Tekstslide

7.3
Je kunt uitleggen waarvoor je lichaam eiwitten nodig heeft en hoe je deze stoffen binnen kunt krijgen.
Je kunt uitleggen uit welke onderdelen eiwitten bestaan.

Je lichaam maakt maakt van de
aminozuren van de eiwitten in je 
voedsel weer nieuwe eiwitten.

Slide 22 - Tekstslide

7.3
Je kunt uitleggen waarvoor je lichaam vitaminen en mineralen nodig heeft en hoe je deze stoffen binnen krijgt.


Slide 23 - Tekstslide

7.3
Je kunt uitleggen wat ADH betekent 
en waarom dit belangrijk is.
Je kunt adviezen geven voor een 
gezonde hoeveelheid bouwstoffen.


ADH = aanbevolen 
dagelijkse hoeveelheid.

Slide 24 - Tekstslide

7.3
Je kunt uitleggen wat de gevolgen van gebreksziekten zijn.
Je kunt uitleggen wat eetstoornissen zijn en wat de gevolgen kunnen zijn.
Je kunt mogelijke oorzaken en voorbeelden van eetstoornissen noemen.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is calcium en waar heb je het voor nodig?
A
Mineraal, opbouw botten
B
Eiwit, opbouw spieren
C
Een ijzer, productie rode bloedcellen
D
Geen van de genoemde antwoorden zijn juist

Slide 26 - Quizvraag

Terash wil gezond eten. Daarom eet ze bij elke maaltijd alleen bladgroente. Als tussendoortje drinkt ze water of vruchtensap.
Welke soort ziekte kan Terash hierdoor krijgen?

A
Gebrekziekte
B
Anorexia nervosa
C
Aangeboren ziekte/afwijking
D
Boulimia nervosa

Slide 27 - Quizvraag

Wat is geen functie van eiwitten?
A
Op plaats houden van organen
B
Regelen van processen
C
Transport van stoffen in het bloed en in de cellen
D
Lichaam op temperatuur houden

Slide 28 - Quizvraag

Wat is géén voedingsstof?
A
Vetten
B
Voedingsvezels
C
Water
D
Eiwitten

Slide 29 - Quizvraag

Hoe heten de bouwstenen waar ieder eiwit uit bestaat?

Slide 30 - Open vraag

Bij welke voedingsstof horen zetmeel en suikers?
A
Vetten
B
Koolhydraten
C
Eiwitten
D
Mineralen

Slide 31 - Quizvraag

7.4
Je kunt de route beschrijven dat ons eten aflegt (mond tot kont).

Je kunt in een schematische tekening/ afbeelding de onderdelen van het verteringsstelsel noemen.

Je kunt beschrijven waar in je lichaam vertering gebeurt.

Slide 32 - Tekstslide

7.4
Je kunt uitleggen wat de taak van de huig en het strotklepje is en wat er gebeurt als deze niet goed hun werking doen.
Je kunt uitleggen wat peristaltische bewegingen zijn en waar in je lichaam dit plaatsvind.

Slide 33 - Tekstslide

7.4
Je kunt uitleggen wat vertering is.
Je kunt uitleggen wat verteringssappen zijn en welke rol enzymen hierbij spelen.
Je kunt de werking van enzymen beschrijven.

Vertering = kleinmaken van voedingsstoffen zodat ze
in het bloed opgenomen kunnen worden.
Verteringssap = bevat enzymen.

Slide 34 - Tekstslide

7.4
Je kunt uitleggen welke voedingsstoffen op welke plekken in het verteringsstelsel worden verteerd en welke verteringssappen hierbij een rol spelen.

Slide 35 - Tekstslide

7.4
Je kunt uitleggen wat de taak van maagzuur en gal is en waar het aangemaakt/afgegeven wordt. 
Maagzuur wordt toegevoegd in de maag en doodt bacteriën.

Gal wordt opgeslagen  in de galblaas en gemaakt door de lever.
Gal emulgeert vetten in de twaalfvingerige darm (maakt ze kleiner).

Gal en maagzuur bevatten dus geen enzymen,
gal helpt bij de vertering van vetten.


Slide 36 - Tekstslide

7.4
Je kunt beschrijven hoe voedingsstoffen in ons bloed komen en waarvoor dit nodig is.

Voedingsstoffen gaan door de wand van de dunne darm
en komen dan in het bloed.

Slide 37 - Tekstslide

7.4
Je kunt uitleggen wat er overblijft na de vertering van het voedsel en hoe deze stoffen vervolgens verder bewerkt worden tot het het lichaam verlaat.

Slide 38 - Tekstslide

7.5
Je kunt drie groepen ziekmakers benoemen en uitleggen hoe deze groepen ziekte kunnen veroorzaken.
Je kunt voorbeelden van schadelijke stoffen in het milieu noemen.

Slide 39 - Tekstslide

Wat is geen taak van de maag?
A
Doden van bacteriën
B
Verteren van eiwitten
C
Kneden van voedselbrei
D
Verteren van vetten

Slide 40 - Quizvraag

De voedselbrij doet er enige tijd over om het hele verteringsstelsel te passeren. Hierbij spelen peristaltische bewegingen een rol.
In de darmwand bevinden zich kringspieren en lengtespieren.
Welke van deze spieren zijn betrokken bij de peristaltische bewegingen?
A
geen van beide typen spieren
B
alleen kringspieren
C
alleen kringspieren
D
zowel kringspieren als lengtespieren

Slide 41 - Quizvraag

In deel S van het verteringskanaal worden de meeste verteerde
voedingsstoffen opgenomen in het bloed.
- Hoe heet dit deel van het verteringskanaal?

Slide 42 - Open vraag

Een deel van de voedingsstoffen uit een zuivel-ontbijt moet eerst worden verteerd. Daarna kunnen deze stoffen in het bloed worden opgenomen.
Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd voordat ze in het bloed worden opgenomen?
A
koolhydraten en eiwitten
B
vitaminen, mineralen en koolhydraten
C
eiwitten, vetten en water
D
eiwitten, koolhydraten en vetten

Slide 43 - Quizvraag

Marja zegt: De speekselklieren geven verteringssappen af die zetmeel en eiwitten verteren.
Ginny zegt: Het oppervlak van de wand van een deel van het darmkanaal is vergroot door darmplooien en darmvlokken.
A
Beide gelijk
B
Marja heeft gelijk
C
Ginny heeft gelijk
D
Beide ongelijk

Slide 44 - Quizvraag

Welk orgaan haalt water uit de voeding?
A
Twaalfvingerige darm
B
Dunne darm
C
Dikke darm
D
Alvleesklier

Slide 45 - Quizvraag

Welk orgaan produceert gal?

Slide 46 - Open vraag

Noem een voorbeeld van een schadelijke stof in het milieu.

Slide 47 - Open vraag

Hoe leer je voor biologie?

  • Gebruik de bronnen! 
  • Probeer de leerdoelen uit te leggen, zonder het boek te gebruiken.
  • Oefenen met opdrachten (en nakijken!).
  • Filmpjes kijken (staan op It's Learning).
  • Bekijk de Lesson Up powerpoints.

Nu: 40 seconds!

Slide 48 - Tekstslide