Debat les 1

Debat
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Debat

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Even inkomen
Wat is een argument?
Hoe maak je een argument


Slide 2 - Tekstslide

Even inkomen
Maak tweetallen. Één van jullie is  A de ander B
Jullie gaan tot 3 tellen. A zegt 1, B 2 en A 3. Dan draai je het om, dus B 1, A 2 en B 3.

Straks wordt het iets uitdagender.

Slide 3 - Tekstslide

Even inkomen
Je blijft nog steeds tot 3 tellen, maar je zegt geen 2 meer. Je klapt nu in je handen in plaats van 2 te zeggen.

Slide 4 - Tekstslide

Even inkomen
Je blijft nog steeds tot 3 tellen, maar je zegt nu ook geen 3 meer. In plaats van 3 zeggen, knip je in je vingers.

Slide 5 - Tekstslide

Even inkomen
Je blijft nog steeds tot 3 tellen, maar je zegt nu ook geen 3 meer. In plaats van 3 zeggen, knip je in je vingers.

Slide 6 - Tekstslide

Even inkomen
Hoe ging deze oefening?

Waarom nou deze oefening?
Bij debatteren is niet alleen spreken belangrijk, maar goed opletten en luisteren ook.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een argument?
Een argument is een uitleg waarom je iets vindt.
Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt
dan kun je als uitleg geven: ‘Ik wil niet naar buiten
omdat het regent’, of: ‘Het regent, daarom wil ik niet
naar buiten.’ Het argument is dan: het regent.
Soms is het onduidelijk of iets een argument is of
niet. Iets is meestal een argument als één van de
volgende woorden in de zin zit:

omdat - want - daarom - dus

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een argument?
Deze woorden heten ‘signaalwoorden’. Ze geven
jou het signaal: nu komt er een argument. In de
voorbeelden hieronder hebben we het argument
onderstreept.
De woorden ‘omdat’ en ‘want’ staan aan het begin van een argument.
Voorbeeld: Ik heb meer zakgeld nodig, want kleding is duur.
De woorden ‘daarom’ en ‘dus’ komen juist na een argument.
Voorbeeld: Ik heb geen fiets, daarom ga ik met de bus naar school.

Slide 9 - Tekstslide

Argumenten herkennen
  • 1. Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film
  • Ik ga morgen naar de bioscoop, want er draait een leuke film.
  • 2. Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
  • 2. Omdat gokken verslavend is, moet het verboden worden.
  • 3. Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.
  • 3. Iedereen moet een schooluniform aan, want dan wordt er minder gepest.

Slide 10 - Tekstslide

Argumenten herkennen
  • 4. Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.
  • 4. Niemand leest meer boeken, dus bibliotheken zijn overbodig.
  • 5. Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s.
  • 5. Ik eet geen pindakaas, want ik ben allergisch voor pinda’s.
  • 6. Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer.
  • 6. Kinderen worden online soms gepest, daarom moeten ouders kunnen meekijken op hun computer.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument?
Als je gaat debatteren, is de ene groep voor en de andere groep tegen de stelling. Een stelling is eigenlijk een standpunt of een mening over hoe iemand vindt dat de wereld zou moeten zijn. Voorbeelden van stellingen zijn:
  • Energiedrankjes moeten verboden worden
  • Ouders moeten zelf de schoolboeken voor hun kinderen betalen
  • De leeftijd om een krantenwijk te mogen hebben, moet omlaag naar 12 jaar

In een debat bedenk je argumenten voor of argumenten tegen de stelling. Dit betekent dat je
redenen geeft waarom je het eens of oneens bent met de stelling.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument?
Maar hoe bedenk je die argumenten? Een goede manier is door drie vragen aan jezelf te stellen. De antwoorden op die drie vragen gebruik je voor je argumenten. Dit zijn de vragen:

1. Over welk probleem gaat de stelling? Waarom is dat erg?
2. Wat zijn de voordelen of nadelen?
3. Wie zijn er bij de stelling betrokken? Is de verandering die komt door de stelling goed of slecht
voor die mensen?

Slide 13 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument

Slide 14 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument

Slide 15 - Tekstslide

Hoe bedenk je een argument

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht
Jullie gaan nu zelf ook antwoord geven op vragen en argumenten bedenken.

De stelling is mobiele telefoons op school moeten verboden worden.

Je bent tegen

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht

Slide 19 - Tekstslide