H1 Grammar themes 1-4

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today's grammar items
  • H1
    Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden p. 13 
    Vormen van to be en to have got p. 17

  • H2
    Ontkenningen van to be p. 27
    Present simple p. 27
  • H3 Vraagzinnen met to be en to have got p. 45 
  • H4  Vraagzinnen met to do p. 59 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijke- en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Slide 4 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een relatie aangeeft tussen een zelfstandig naamwoord en een persoon, dier of instantie (bezittelijk).

Slide 5 - Tekstslide

Het ziet er goed uit.
.... looks good.
A
I
B
its
C
us
D
it

Slide 6 - Quizvraag

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 7 - Quizvraag

Die auto is van ons.
That car is .............

Slide 8 - Open vraag

Dat is mijn tas.
That is ........... bag.

Slide 9 - Open vraag

Haar verhalen zijn saai.
....... stories are boring.

Slide 10 - Open vraag

Schuif de voorbeelden naar de juiste kolom
Persoonlijk
Bezittelijk
he
my
our
their
we
theyt
Ours
him

Slide 11 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen een persoonlijk- en bezittelijk voornaamwoord?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Wat denk je dat het werkwoord to be in het Nederlands betekent?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 14 - Quizvraag

Uitleg to be...
Er valt weinig uit te leggen je moet dit rijtje gewoon goed onthouden!!

Slide 15 - Tekstslide

John and Casey _____ best friends
A
're
B
are
C
is
D
's

Slide 16 - Quizvraag

have got = hebben
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
Je mag het ook afkorten:
have (got)
have (got)

has (got)
has (got)
has (got)

have (got)
have (got)
have (got)
've (got)
've (got)

's (got)
's (got)
's (got)

've (got)
've (got)
've (got)

Slide 17 - Tekstslide

Greg ____ beautiful long hair. His parents _____ short grey hair.
A
have - has
B
has - have
C
has - has
D
have - have

Slide 18 - Quizvraag

My dad ____ blond hair, my mom ____ brown hair. They ____ 57 years old.
A
has - has - is
B
have - has - are
C
has - has - are
D
have - have - is

Slide 19 - Quizvraag

Ik kan de juiste vorm van to be & to have ( got) gebruiken.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
misschien

Slide 20 - Quizvraag

.

Slide 21 - Tekstslide

Weet je het nog?? :)
Welke (3)vormen van to be zijn er?
A
am/have /are
B
am/is/are
C
have/has/are
D
he/she/it

Slide 22 - Quizvraag

Uitleg zin ontkenned maken met to be...
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, maak je een ontkenning. In het Engels gebruik je hier het woordje not voor. Ontkenningen met am/are/is maak je door not achter am/are/is te zetten.

I am ready.                           I am not ready.                 
You are a soccer fan.          You are not a soccer fan.  
He is a nice person.            He is not a nice person.
They are ill.                         They are not ill.

 

Slide 23 - Tekstslide

Maak onderstaande zin ontkennend
I am sick.
A
I am not sick.
B
Are am sick?
C
Is I sick?
D
Am I sick?

Slide 24 - Quizvraag

Maak onderstaande zin ontkennend.
My sister is at school.
A
My sister is not at school.
B
Am I at school?
C
Are my sister at school?
D
At school is my sister.

Slide 25 - Quizvraag

Present simple - SHIT!
Tegenwoordige tijd
I drink
You drink
He drinks
She drinks
It drinks
We drink
They drink
You drink

Slide 26 - Tekstslide

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits
C
are visiting
D
visited

Slide 27 - Quizvraag

Present simple
The sun ...... (rise) every day.
A
rise
B
rises
C
rising
D
rose

Slide 28 - Quizvraag

1. I like scary movies.
2. He is walking the dog.
3. We danced all night long.
4. She plays the piano.
5. They are my parents.
Present Simple
Not Present Simple
1
2
3
4
5

Slide 29 - Sleepvraag

Leerdoel 6
Ik kan vraagzinnen maken  
gedrag

Slide 30 - Tekstslide

Zijn zij erg stil?
A
Is she very quiet?
B
Are she very quiet?
C
Are they very quiet?

Slide 31 - Quizvraag

..... a very clever girl?
A
Are Susan
B
Susan are
C
Is Susan
D
Susan is

Slide 32 - Quizvraag

.......... my cats aggressive?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 33 - Quizvraag

..... there many pupils in this class?

Slide 34 - Open vraag

..... it Wednesday today?

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide

_________ she play tennis?
A
Do
B
Does

Slide 37 - Quizvraag

_______ your father have a red car?
A
Do
B
Does

Slide 38 - Quizvraag

Are there questions?

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide