Toets - H3 geld voor de overheid

Oefenen- H3 geld voor de overheid 

- Noteer de antwoorden op een Tooropblaadje. 
- Noteer de berekeningen en leg uit in volledige zinnen. 
- Sla een regel over tussen de antwoorden. 

Succes!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefenen- H3 geld voor de overheid 

- Noteer de antwoorden op een Tooropblaadje. 
- Noteer de berekeningen en leg uit in volledige zinnen. 
- Sla een regel over tussen de antwoorden. 

Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Een roman is bij de boekhandel te koop voor € 25 exclusief 9% btw. De boekhandelaar heeft bij de inkoop van deze roman € 15 exclusief btw betaald aan de leverancier.
Bereken hoeveel btw de boekhandelaar na de verkoop van de roman moet afdragen aan de Belastingdienst. Geef de berekening.

Slide 2 - Open vraag

Als de overheid de btw en de accijns verhoogt, heeft de samenleving zowel voordeel als nadeel.

Voorspel wat er met de werkgelegenheid gebeurt als de overheid de btw verhoogt. Verklaar je antwoord.

Slide 3 - Open vraag

In Nederland rijden veel auto’s op diesel en op lpg. De meeste auto’s rijden echter op benzine. Benzine is de duurste brandstof maar voor auto’s op benzine is de wegenbelasting het laagst.

Kies voor welke groep automobilisten op benzine rijden voordeliger is dan op diesel rijden.

A
automobilisten die hard rijden
B
automobilisten die rustig rijden
C
automobilisten die veel kilometers rijden
D
automobilisten die weinig kilometers rijden

Slide 4 - Quizvraag

Ji-hun en Suzan hebben beiden een auto, maar Ji-hun betaalt meer motorrijtuigenbelasting dan Suzan.

Verklaar dit verschil door ten minste twee mogelijke oorzaken van dit verschil op te schrijven.

Slide 5 - Open vraag

In de tabel staan zes inkomsten van de overheid. Ze horen voor een deel bij de gemeenten en voor een deel bij het Rijk.

Kies uit het overzicht de inkomsten van gemeenten. Schrijf de nummers op.

Slide 6 - Open vraag

In Nederland kennen we het Gemeentefonds.

Schrijf op waarom dit fonds belangrijk is voor gemeenten.

Slide 7 - Open vraag

Bekijk de tabel. De gemeenten hebben een aantal inkomstenbronnen. Een deel wordt via belasting¬maatregelen aan burgers opgelegd.
Selecteer uit de tabel de niet-belastinginkomsten. Schrijf de nummers op en verklaar waarom dit geen belastinginkomsten zijn.

Slide 8 - Open vraag

Bekijk de tabel. Als je een loonbelastingverklaring invult, heb je daar voordeel bij.

Vergelijk wat er met het nettoloon gebeurt als je wel of geen loonbelastingverklaring invult en je € 1.656 per maand verdient.

Slide 9 - Open vraag

Een woningbouwvereniging biedt aan haar huurders aan dat ze hun eigen huurwoning voor € 240.000 kunnen kopen. Jeldou maakt gebruik van dit aanbod, Bart niet. De WOZ-waarde van de woningen is € 210.000. Adviseer Jeldou en Bart over het eigenwoningforfait bij hun belastingaangifte. Geef aan wat ze ermee moeten doen.

Slide 10 - Open vraag

Gebruik de tabel. Het loon op de jaaropgave van Folkert is € 25.300. Hij heeft verder geen inkomsten of aftrekposten.
Bereken hoeveel inkomstenbelasting hij is verschuldigd over zijn loon. Geef de berekening en rond de bedragen naar beneden af op hele euro’s.

Slide 11 - Open vraag

Bekijk de tabel met het schijventarief nog eens.

Zijn deze belastingtarieven proportioneel of progressief? Verklaar je antwoord.

Slide 12 - Open vraag

Azad is eigenaar van een groentezaak. Het is een eenmanszaak, dus geen bv of nv. Azad heeft zijn spaargeld voor een deel belegd in aandelenfondsen. De rest van zijn spaargeld staat op een spaarrekening bij de bank.

Kies in welke box de winst van Azads groentezaak wordt belast en in welke box het spaargeld van Azad wordt belast.

A
De winst in box 1 en het spaargeld in box 2
B
De winst in box 1 en het spaargeld in box 3
C
De winst in box 2 en het spaargeld in box 1
D
De winst in box 2 en het spaargeld in box 3

Slide 13 - Quizvraag

Finn krijgt een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Over zijn inkomsten in box 1 is hij € 9.244 verschuldigd en over zijn inkomsten in box 3 € 1.143. In box 2 heeft hij geen inkomsten. De heffingskortingen van Finn zijn bij elkaar € 3.644. Zijn werkgever heeft op zijn loon € 11.387 loonheffing ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst.

Bereken het bedrag dat Finn aan belasting moet betalen of terugkrijgt. Geef de berekening.

Slide 14 - Open vraag

Gebruik het staafdiagram. Heemlands Installatietechniek bv heeft een winst van € 310.000.

Geef aan welke belasting Heemlands moet betalen en bereken hoeveel dat is. Geef de berekening.

Slide 15 - Open vraag

Bekijk het staafdiagram over de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.

Kies welk beginsel van belastingheffing de overheid toepast bij de tarieven van de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
A
alleen het draagkrachtbeginsel
B
alleen het profijtbeginsel
C
het draagkrachtbeginsel en het profijtbeginsel
D
een van beide beginselen

Slide 16 - Quizvraag

De overheid heeft verschillende bronnen van inkomsten. Daar zitten ook niet-belastinginkomsten bij.

Geef drie voorbeelden van niet-belastinginkomsten van het Rijk.

Slide 17 - Open vraag

Stel, de regering heeft een tekort op de rijksbegroting. Ze neemt vier maatregelen om dit tekort te bestrijden.

Selecteer de maatregel of maatregelen waardoor de mensen minder gaan uitgeven dan voorheen. De regering...
A
leent het ontbrekende geld
B
verhoogt de belastingen
C
verhoogt de sociale premies
D
Verlaagt de overheidsuitgaven

Slide 18 - Quizvraag

In de miljoenennota maakt de minister van Financiën de volgende gegevens bekend:
• Het begrotingsoverschot van de overheid bedraagt 1,9 miljard euro.
• De schuld van de Nederlandse overheid bedraagt 491 miljard euro.
• De totale Nederlandse productie bedraagt 802 miljard euro.
Bereken of de overheidsschuld van de Nederlandse overheid voldoet aan de norm van de EMU-landen. Geef de berekening.

Slide 19 - Open vraag