2021_04_22 4.3 H Examen (4k)

Hoofdstuk 4: Aan het werk
Paragraaf 3: Hoe werkt de arbeidsmarkt?
Hoofdstuk 4
Paragraaf 1
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: Aan het werk
Paragraaf 3: Hoe werkt de arbeidsmarkt?
Hoofdstuk 4
Paragraaf 1

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je uitleggen:



  • Uitleggen hoe de arbeidsmarkt in elkaar zit​
  • Wanneer er werkgelegenheid is​
  • Waardoor werkloosheid ontstaat
LEERDOELEN

Slide 2 - Tekstslide

Programma
Mobieltjes niet in de mobieltas
Uitleg
Quiz
Huiswerk maken

Slide 3 - Tekstslide

de arbeidsmarkt - aanbod
Het aanbod van arbeid is hetzelfde als de beroepsbevolking.

Aanbod van arbeid = mensen die zich aanbieden om te werken

Dat is iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die wil werken.

De beroepsbevolking bestaat uit de werkzame beroepsbevolking en de werkloze beroepsbevolking











Slide 4 - Tekstslide

De arbeidsmarkt - vraag
De vraag naar arbeid komt van de werkgevers. ​



De vraag naar arbeid is hetzelfde als de werkgelegenheid: alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid.​



De werkgelegenheid neemt toe als bedrijven meer producten verkopen.​











Slide 5 - Tekstslide

Beroepsbevolking
  • Dat is iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werk zoekt.


  • De beroepsbevolking bestaat uit de werkzame beroepsbevolking: alle werknemers en mensen die voor zichzelf werken

  • werkloze beroepsbevolking: alle mensen die werk zoeken


Slide 6 - Tekstslide

Daling werkgelegenheid
De werkgelegenheid kan afnemen door bijvoorbeeld:​



  • Mechanisatie​:  het vervangen van de spierkracht, de mens blijft nog het denkwerk doen.


  • Automatisering: is als je de computer (machine) ook denk, regel, sorteer, besliswerk laat doen.

Slide 7 - Tekstslide

Daling werkgelegenheid
Door technologische ontwikkelingen wordt de arbeidsproductiviteit verhoogd. ​



Het werk kan gedaan worden door minder mensen en is daardoor minder arbeidsintensief. ​ 


De bedrijfstijd, oftewel het aantal uren dat een bedrijf produceert, gaat omhoog.​

De werkgelegenheid gaat juist omlaag. ​

->  je hebt minder mensen nodig voor hetzelfde werk!​

Slide 8 - Tekstslide

Stijging werkgelegenheid
Als de productie stijgt, ontstaat er meer vraag naar arbeid en neemt de werkgelegenheid toe.​

De werkgelegenheid kan ook toenemen omdat er door ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nieuwe beroepen ontstaan.

Slide 9 - Tekstslide

Quiz
Filmpje met vragen
Log in via Lessonup.app met je voornaam

Slide 10 - Tekstslide


Lees het bericht in de bron hiernaast.
- Leg in je eigen woorden uit wat het begrip ‘robotisering’ betekent.
- Leg uit hoe een stijgende arbeidsproductiviteit kan leiden tot economische groei.

Slide 11 - Open vraag

arbeidskrachten
werkgelegenheid 
arbeidsplaatsen 
werkgevers
beroepsbevolking
werknemers
vacatures
werkzoekende
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid

Slide 12 - Sleepvraag

meer vraag naar arbeid
automatisering
Mechanisatie
minder mensen nodig
nieuwe beroepen ontstaan
werkgelegenheid neemt toe
technologische ontwikkelingen
nie
Stijging werkgelegenheid
Daling werkgelegenheid

Slide 13 - Sleepvraag

Jay is werkloos en staat geregistreerd bij het UWV. Hij is..............
A
verborgen werkloos
B
geregistreerd werkloos

Slide 14 - Quizvraag

Simone is huismoeder, krijgt geen uitkering en is op zoek naar werk. Ze is niet bekend bij het UWV. Zij is........
A
Verborgen werkloos
B
Geregistreerd werkloos

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste woorden in.


De vraag naar arbeid is de                                Het aanbod van werk komt van de                               .De werkgelegenheid wordt berekend in voltijdbanen, dit wordt afgekort met                           . Als er meer aanbod dan vraag is, dan is er                           Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV, behoren tot de                                   werklozen. De werklozen dei zich niet hebben inschreven behoren tot de                                 werklozen. 
werkgelegenheid
beroepsbevolking
FTE
werkloosheid
geregistreerde
verborgen

Slide 16 - Sleepvraag

Welke sector hoort bij welk plaatje?
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector

Slide 17 - Sleepvraag

Zelfstandig werken
Maak opgave 15 t/m 21 vanaf pagina 41.

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opgave 15 t/m 21 vanaf pagina 41.


timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Fulltime-equivalent (FTE)

De werkgelegenheid wordt berekend in fte (fulltime-equivalent) die werknemers beschikbaar zijn.​



Iemand die in deeltijd werkt​
Bijvoorbeeld 1 dag in de week werkt 0,2 fte​
bijvoorbeeld 3 dagen in de week werkt 0,6 fte. ​
Bijvoorbeeld 4 dagen in de weer werkt 0,8 fte ​


FULLTIME = 1,0 fte

Slide 20 - Tekstslide

Sectoren
In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier productiesectoren.​


1. Primaire sector​: Landbouw, visserij en delfstoffenwinning


2. Secundaire sector​: Industrie, bouw en ambachten


3. Tertiaire sector​: Commerciële dienstverlening
(bedrijven die winst willen maken​
 zoals jumbo, kapper, autogarage, scooterverkoop)

4. Quartaire sector: Niet-commerciële dienstverlening
(overheid, onderwijs, politie, brandweer, defensie, zorg, etc)

Slide 21 - Tekstslide




Bereken voor de primaire sector de procentuele toename of afname van het aantal werkzame personen. Gebruik bij je berekeningen de cijfers uit 1995 en 2014

Formule: (nieuw - oud) : oud x 100

Slide 22 - Open vraag

Krappe arbeidsmarkt

Als de vraag naar personeel groter is dan het aanbod, is er een krappe arbeidsmarkt of schaarste. ​



Dus bedrijven hebben meer mensen nodig, maar die zijn er eigenlijk niet!

Slide 23 - Tekstslide

Gevolgen krappe arbeidsmarkt
In een krappe arbeidsmarkt stijgen de lonen vaak. ​



Voor de werknemers is dat prettig, maar arbeid wordt dan wel duur voor de werkgevers, waardoor ze bijvoorbeeld minder snel personeel aannemen. ​



Ook leiden hogere loonkosten tot duurdere producten, waardoor de lonen verder omhoog moeten. Je noemt dit ook wel de loon/prijsspiraal.

Slide 24 - Tekstslide

Ruime arbeidsmarkt

Het tegenovergestelde daarvan is een ruime arbeidsmarkt. Er is dan weinig vraag naar personeel. ​



Als het aanbod van personeel groter is dan de vraag, ontstaat werkloosheid.

Slide 25 - Tekstslide

Leg nu eens in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen een ruime en krappe arbeidsmarkt?

Slide 26 - Open vraag

Werkloosheid
Mensen die geen werk hebben en op zoek zijn naar een baan, kunnen zich inschrijven bij het UWV. Alle werklozen die staan ingeschreven bij het UWV vormen de geregistreerde werkloosheid. ​



Mensen die wel op zoek zijn naar een baan maar zich niet inschrijven bij het UWV, vormen de verborgen werkloosheid.​

Slide 27 - Tekstslide

UWV
Het UWV is een overheidsinstelling.​


De taken van het UWV zijn:​
  • Helpen bij het vinden van een baan door verwijzing naar werkgevers en omscholing. ​
  • Beoordelen of je recht hebt op een werkloosheidsuitkering. ​
  • Zorgen voor registratie van het aantal werklozen.​

Slide 28 - Tekstslide

Charlotte heeft tien jaar bij een bedrijf in het buitenland gewerkt. Terug in Nederland kan ze niet direct een baan vinden. Charlotte vindt inschrijven bij het UWV onzin. Ze heeft geen recht op een uitkering.

1. Is Charlotte geregistreerd of verborgen werkloos?
2. Geef een argument waarom het voor Charlotte toch verstandig is om zich in te schrijven bij het UWV.

Slide 29 - Open vraag

Gevolgen werkloosheid
De gevolgen van werkloosheid zijn groot. ​
  • Je verliest je (een deel van) je inkomen. ​
  • Je mist de contacten die je had door je werk. ​
  • Je wordt misschien onzeker of je nog wel nieuw werk zult vinden. Je kunt je nutteloos gaan voelen.​
  • Door hoge werkloosheid kan er sociale onrust ontstaan. ​

Werkloosheid kost de samenleving geld, want voor de uitkeringen zoals de WW en de Bijstand betalen we sociale premies en belastingen.

Slide 30 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: Maken paragraaf 4.3
Opgave: 26 t/m 31
Wie: Individueel
Hoe: Stilte (mits je een vraag hebt)
Vraag?: Stel hem eerst aan je buurman/buurvrouw
Tijd: 15 minuten

Klaar: mag je iets voor jezelf doen

Slide 31 - Tekstslide