H1 t/m 6 lezen VW3 test
1 / 27
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee
Slide 2 - Quizvraag
Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom
Slide 3 - Quizvraag
Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij
Slide 4 - Quizvraag
Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat
Slide 5 - Quizvraag
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor
Slide 6 - Quizvraag
Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo
Slide 7 - Quizvraag
Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 8 - Quizvraag
Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals
Slide 9 - Quizvraag
Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar
Slide 10 - Quizvraag
Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen
Slide 11 - Quizvraag
Welke tekststructuur herken je door tijdsaanduidingen in de tekst?
A
Verleden/heden (toekomst) structuur
B
Argumentatiestructuur
C
Voor/nadelenstructuur
D
Aspectenstructuur
Slide 12 - Quizvraag
Hoe heet de volgende tekststructuur?
Inleiding: onderwerp
Middenstuk: diverse onderdelen van het onderwerp
Slot: samenvatting
A
ASPECTENSTRUCTUUR
B
ONDERWERP
STRUCTUUR
C
VOOR- EN NADELEN STRUCTUUR
D
VRAAG- EN ANTWOORD
STRUCTUUR
Slide 13 - Quizvraag
Welke tekststructuur eindigt met de beste oplossing?
A
Vraag-antwoordstructuur
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Argumentatiestructuur
D
Verklaringsstructuur
Slide 14 - Quizvraag
Welke vaste tekststructuur is zeker niet geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur
Slide 15 - Quizvraag
Welke tekststructuur past niet bij het betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur
Slide 16 - Quizvraag
2. Een niet-feitelijk argument wordt ook wel een waarderend argument genoemd.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
3. Ik heb liever les van meneer Janssen, hij geeft hogere cijfers. Dit is een ...
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk/waarderend argument
Slide 18 - Quizvraag
3. Ik heb liever les van meneer Janssen, hij is aardiger. Dit is een ...
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk/waarderend argument
Slide 19 - Quizvraag
5. In de vorige slide zag je een ....
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
enkelvoudig, onderschikkende argumentatie
D
meervoudig, onderschikkende argumentatie
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
7. In de vorige slide zag je een ....
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Meervoudige argumentatie
C
enkelvoudig, onderschikkende argumentatie
D
meervoudig, onderschikkende argumentatie
Slide 22 - Quizvraag
8. De 'onderste' argumenten in een onderschikkende argumentatie heten .....
A
steekhoudende argumenten
B
subargumenten
C
hoofdargumenten
D
waarderende argumenten
Slide 23 - Quizvraag
Een tegenargument ontkracht ....
A
het standpunt
B
het argument
C
de volledige argumentatie
D
het tegenargument
Slide 24 - Quizvraag
Een weerlegging ontkracht....
A
het standpunt
B
het argument
C
de volledige argumentatie
D
het tegenargument
Slide 25 - Quizvraag
'Ik heb liever les van meneer Janssen. Hij legt goed uit.'
'Ik kon zijn uitleg over samenstellingen anders echt niet volgen. '
'Ik kon zijn uitleg over samenstellingen anders echt niet volgen. '
A
In de laatste zin zie je een tegenargument.
B
In de laatste zin zie je een weerlegging.
Slide 26 - Quizvraag
'Ik heb liever les van meneer Janssen. Hij legt goed uit.'
'Ik snap wel waarom je liever les hebt van iemand die jou voortrekt.'
'Ik snap wel waarom je liever les hebt van iemand die jou voortrekt.'
A
In de laatste zin zie je een tegenargument.
B
In de laatste zin zie je een weerlegging.
