In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Medicatie toedienen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
1. Je weet wanneer je bevoegd of bekwaam bent.
2. Je hebt ontdekt welke medicatie op de werkplek toegediend wordt aan doelgroep waar jij mee werkt
2. Je hebt medicatiekennis over (indicatie/contra-indicatie, UR/NR, dosering, houdbaarheid, GDS/losse medicatie, toedieningsvormen, indeling werking medicatie, doel van medicijnen, BEM, veilige medicatietoediening,
Slide 2 - Tekstslide
De zorgverlener die medicijnen gereedmaakt moet hiervoor .... zijn
A
bevoegd
B
bekwaam
C
bevoegd en bekwaam
D
niet bevoegd en bekwaam
Slide 3 - Quizvraag
bevoegd en bekwaam
als zorgmedewerker bekwaam en bevoegd zijn.
Dat is in het belang van de cliënt (veilige zorg), van de zorgmedewerker (veilig werken) én van de zorgorganisatie (verantwoordelijk voor veilige zorg en veilig werken).
Slide 4 - Tekstslide
De hoofdregels zijn:
Als je bekwaam bent, ben je bevoegd (je hebt niet persé een diploma nodig om iets te kunnen, je kunt ook iets geleerd hebben op een andere wijze, maar dan is dat wel lastiger aan te tonen).
En omgekeerd; als je onbekwaam bent, ben je onbevoegd (als je iets niet kunt, ben je onbevoegd; en ook: je kunt iets geleerd hebben in de opleiding, maar niet meer de vaardigheid hebben – dan ben je niet meer bekwaam en daarmee onbevoegd).
Slide 5 - Tekstslide
Wanneer ben je bevoegd en bekwaam?
A
als je je diploma verpleegkunde heb
B
als je denkt dat je het wel kan
C
als je geschoold bent in de handeling
D
als je de opdracht van een arts krijgt
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer ben je bevoegd om een handeling uit te voeren?
A
Als je scholing voor de handeling hebt gevolgd.
B
Als je de handeling meerdere keren zelfst. hebt uitgevoerd.
C
Je mag iemand anders een taak geven de handeling uit te voeren
D
Geen idee
Slide 7 - Quizvraag
Wanneer ben je bekwaam?
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Medicijnen
Uitsluitend op recept (UR) - mag alleen gebruikt onder medisch toezicht, alleen in apotheek verkrijgbaar
Niet-recept plichtig (NR) - te koop bij drogist of supermarkt
Homeopathisch - worden gemaakt van natuurlijke producten en vallen onder Geneesmiddelenwet
Alternatieve geneesmiddelen - kruiden/vitaminen/supplementen die niet vallen onder Geneesmiddelenwet
Slide 11 - Tekstslide
Paracetamol is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel
Slide 12 - Quizvraag
Echinaforce is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel
Slide 13 - Quizvraag
Fosinopril (bloeddrukverlager) is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel
Slide 14 - Quizvraag
Indicatie
Contra-indicatie
Aandoening/ziekte of symptoom waarvoor het medicijn wordt voorgeschreven
Medicijn verergert de ziekte, dit is een reden om het medicijn niet te gebruiken
Slide 15 - Sleepvraag
Voorbeeld
Sommige pijnstillers (diclofenac of ibuprofen) zijn slecht voor de nieren als de patiënt al een slechte nierfunctie heeft. Je geeft dan liever een andere pijnstiller, zoals paracetamol of morfine
Een bruistablet is een specifieke medicijnvorm. Kun je er nog 3 noemen?
Slide 23 - Open vraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Bruistablet
D
Capsule
Slide 24 - Quizvraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Dragee
B
Tablet
C
Zetpil
D
Smelttablet
Slide 25 - Quizvraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Smelttablet
D
Capsule
Slide 26 - Quizvraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Drank
B
Klsyma
C
Gel
D
Spray
Slide 27 - Quizvraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Gel
B
Klysma
C
Drank
D
Druppelvloeistof
Slide 28 - Quizvraag
Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Bruistablet
D
Smelttablet
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
Systemische werking
Medicijn wordt ingeslikt of ingespoten en opgenomen in het bloed. Vervolgens wordt het afgegeven op de juiste plek
Lokale werking
Medicijn doet z'n werk op de plek waar het wordt aangebracht
Pufjes, zalven, oogdruppels, oordruppels
Slide 31 - Tekstslide
Systemische werking
Lokale werking
Slide 32 - Sleepvraag
Wie doet wat?
Arts: schrijft medicatie voor
Apotheek: Maakt medicatie klaar en levert af
JIJ:
- zet medicatie uit
- reikt medicatie aan en/of dient medicatie toe
- registreert en tekent af
- signaleert knelpunten (VIM/MIM!)
- Evalueert behandeling samen met cliënt en arts
Slide 33 - Tekstslide
Beoordeling eigen beheer medicatie
Categorie 1: cliënt bestelt en gebruikt medicatie zelf
Categorie 2: begeleider bestelt medicatie, cliënt gebruikt medicatie zelf
Categorie 3: cliënt bestelt medicatie, begeleider biedt hulp bij (een deel van) medicatie
Categorie 4: begeleider bestelt en biedt hulp bij (een deel van) medicatie
Categorie 5: begeleider bestelt, biedt hulp bij medicatie en ziet toe op inname
Welke 'BEM' komt in jouw zorginstelling het meest voor?
Slide 34 - Tekstslide
Van welke medicijn weet je dat ze een verslaving kunnen geven?
Slide 35 - Woordweb
Casus
Je komt bij binnen bij Dhr. Kaas. Het is 11.00h en hij ligt in bed, hij vertelt zich ziek te voelen. Ook geeft hij aan om 10.00h gebraakt te hebben en erge last van diarree te hebben.
Wat doe je?
Slide 36 - Tekstslide
Casus
Je hebt ochtendzorg verleent bij Mw. Roelvink en reikt de medicatie aan. Mw. wil de medicatie niet nemen, zegt dat ze er erg buikpijn van krijgt en dat jullie daar niets aan doen.
Wat doe je?
Slide 37 - Tekstslide
Casus
Je helpt Dhr. Tolbeek bij het eten en innemen van medicatie. Dhr. heeft moeite met slikken, hij kan de grote tabletten moeilijk wegkrijgen.