T2 grammatica hoofdstuk 3
1 / 32
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De docent gaf een compliment aan de leerling.
De docent gaf een compliment aan de leerling.
A
De docent
B
gaf
C
een compliment
D
aan de leerling
Slide 6 - Quizvraag
Vul de onderstaande zin aan met een LV.
De docent Engels vertelt....
De docent Engels vertelt....
Slide 7 - Open vraag
Vul de onderstaande zin aan met een MV.
De docent Engels vertelt mooie verhalen....
De docent Engels vertelt mooie verhalen....
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Slide 16 - Video
Wat is de juiste spelling van het voltooid deelwoord?
vissen
vissen
A
gevist
B
gevisd
Slide 17 - Quizvraag
tegenwoordig deelwoord
In welke zin is het tegenwoordig deelwoord goed gespeld?
In welke zin is het tegenwoordig deelwoord goed gespeld?
A
Huilend kwam de leerling de klas binnen.
B
Huilent kwam de leerling de klas binnen.
C
Huilende kwam de leerling de klas binnen.
D
Huilen kwam de leerling de klas binnen.
Slide 18 - Quizvraag
Hoe schrijf je het tegenwoordig deelwoord?
A
Hele werkwoord + -d
B
Hele werkwoord + -de
C
Allebei goed
D
Allebei niet goed
Slide 19 - Quizvraag
Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Zoek de zin met het voltooid deelwoord.
Zoek de zin met het voltooid deelwoord.
A
Naomi heeft dat mooie schilderij zelf geschilderd.
B
Jean verft zijn huis.
C
Van Gogh schilderde veel in Frankrijk.
D
Zij houdt van mij.
Slide 20 - Quizvraag
Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven
Slide 21 - Quizvraag
Voltooid deelwoord
A
Hij heeft gestund
B
Hij heeft gestundt
C
Hij heeft gestunt
D
Hij heeft gestuntt
Slide 22 - Quizvraag
Juiste spelling voltooid deelwoord.
De overvaller heeft alles snel (bekennen).
De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het tegenwoordig deelwoord van 'slapen'?
A
geslapen
B
slaapt
C
slapen
D
slapend
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het TEGENWOORDIG DEELWOORD van 'huilen'?
A
gehuild
B
huilend
C
huilent
D
gehuilt
Slide 25 - Quizvraag
voltooid deelwoord
goede spelling ?
goede spelling ?
A
ik heb opgestapelt
B
ik heb opgestapeld
Slide 26 - Quizvraag
Hoe schrijf je een tegenwoordig deelwoord?
A
Stam + t
B
Stam + d
C
Hele werkwoord + t
D
Hele werkwoord + d
Slide 27 - Quizvraag
Kies de juiste spelling van het voltooid deelwoord van:
halen
halen
A
gehaald
B
gehaalt
Slide 28 - Quizvraag
Kies de juiste spelling van het voltooid deelwoord van:
verhuizen
verhuizen
A
verhuisd
B
verhuist
