In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Globalisering Kennis quiz
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de verzamelnaam van de volgende landen: Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië, Turkije?
A
BRIC-landen
B
perifere landen
C
semi-perifere landen
D
centrum landen
Slide 2 - Quizvraag
Welke term past het best bij: "in de negentiende eeuw emigreerden Nederlandse boeren naar Zuid-Afrika"
A
exploitatie kolonie
B
vestigings kolonie
Slide 3 - Quizvraag
Welk land is een NIC - land?
A
Maleisië
B
Indonesië
C
Japan
D
Zuid-Korea
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer werden de meeste landen in Afrika zelfstandig?
A
in de achttiende eeuw
B
in de negentiende eeuw
C
in de twintigste eeuw
Slide 5 - Quizvraag
In welk deel van Europa liggen landen die koloniaal gebied hadden?
A
in West-Europa
B
in NW-Europa en op het Iberisch schiereiland
C
in Oost-Europa
D
in Oost- en West-Europa
Slide 6 - Quizvraag
Hoe worden de aantrekkingsfactoren van grote steden als New York genoemd?
A
magneetfactoren
B
push factoren
C
pull factoren
D
ontwikkelingskenmerken
Slide 7 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de leeftijdsopbouw van de bevolking als het ontwikkelingspeil toeneemt?
A
er zijn dan relatief meer jonge mensen
B
er zijn dan relatief meer oudere mensen
C
zowel A als B is goed
Slide 8 - Quizvraag
Hoe wordt het proces genoemd waarbij het economisch zwaartepunt in de wereld verschuift?
Slide 9 - Open vraag
Hoe heet de relatieve afname van jonge niet-actieven in de samenleving?
A
verjonging
B
vergrijzing
C
ontgroening
D
vermindering van actieve bevolking
Slide 10 - Quizvraag
Welke kenmerken passen bij fase 3 van de demografische transitie?
A
laag sterftecijfer, dalend geboortecijfer
B
dalend sterftecijfer, dalend geboortecijfer
C
hoog sterftecijfer, laag geboortecijfer
D
hoog sterftecijfer, dalend geboortecijfer
Slide 11 - Quizvraag
Welke kenmerken horen niet tot de cultuur van een volk? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
taal en inkomen
B
religie en manier van kleden
C
regeringstype en eetgewoonten
D
religie en taal
Slide 12 - Quizvraag
Welk kenmerk is niet opgenomen in de human devolpment index?
A
analfabetisme
B
geboortecijfer
C
levensverwachting
D
inkomen per hoofd van de bevolking
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Welke letter in de vorige dia heeft betrekking op Nederland?
A
de letter A
B
de letter B
C
de letter C
D
de letter D
Slide 15 - Quizvraag
Hoe wordt de waardeverhouding genoemd tussen de totale invoer en de totale uitvoer van een land?
Slide 16 - Open vraag
Welk deel van de wereld heeft als gevolg van vergaande economische integratie de grootste interne handel?
A
het Midden-Oosten
B
Noord-Amerika
C
Azië en Oceanië
D
West-Europa
Slide 17 - Quizvraag
Waar heeft de term neokolonialisme betrekking op?
Slide 18 - Open vraag
Formuleer voor onderstaand begrip het verband met het ontwikkelingspeil: percentage stadsbewoners
Slide 19 - Open vraag
Welk van de volgende kenmerken is geen demografisch bevolkingskenmerk?
A
omvang van de totale bevolking
B
het inkomen per inwoner
C
het geboortecijfer
D
het percentage vrouwen
Slide 20 - Quizvraag
Een ander woord voor wereldstad is (meerdere antwoorden mogelijk)
A
Metropool
B
Megalopolis
C
Mainport
D
Global city
Slide 21 - Quizvraag
In welk deel van het wereldsysteem is er het vaakst sprake van fragmentarische modernisering?
A
Centrum
B
Semi-periferie
C
Periferie
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het verband tussen de bevolkingsdichtheid van het land en het ontwikkelingspeil
A
Hoe meer ontwikkeld een land, hoe lager de bevolkingsdichtheid.
B
Hoe meer ontwikkeld een land, hoe hoger de bevolkingsdichtheid.
C
Hoe minder ontwikkeld een land, hoe hoger de bevolkingsdichtheid.
D
Er is geen verband tussen ontwikkelingspeil en bevolkingsdichtheid.
Slide 23 - Quizvraag
Welke demografische indicator zegt NIETS over het ontwikkelingspeil van een land?
A
Sterftecijfer
B
Geboortecijfer
C
Kindersterfte
D
Levensverwachting
Slide 24 - Quizvraag
De vorming en uitbreiding van de EU is een voorbeeld van...
A
Diffusie
B
Blokvorming
C
Regionalisme
D
Separatisme
Slide 25 - Quizvraag
Culturele globalisering heeft twee effecten: homogenisering en heterogenisering. Om welk effect gaat het bij 'transnationale netwerken'?
A
Homogenisering
B
Heterogenisering
Slide 26 - Quizvraag
Welke woorden maken de volgende zinnen compleet? 1. De belangrijkste ... voor Europese emigranten was de mogelijkheid om in de VS in vrijheid een nieuw bestaan op te bouwen. 2. Vanaf het eind van de twintigste eeuw komen de meeste immigranten in de VS uit ... 3. ... is het actief meedoen van migranten aan de samenleving van het land waar ze naartoe zijn vertrokken.