In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet welke drie beroepssectoren er zijn.
Je kunt per beroepssector uitleggen wat dit inhoudt.
Je kunt uitleggen welke beroepssector in arme en rijke landen het grootst zijn.
Slide 2 - Tekstslide
Alle beroepen op heel de wereld, kun je indelen in groepen.
1. Landbouw
2. Industrie (fabrieken)
3. Diensten
Slide 3 - Tekstslide
Producten en diensten
Elke dag komen we deze beroepsgroepen tegen.
De kleding die je draagt,
De spullen in de keuken die je gebruikt,
De lessen die je krijgt, de kapper, je trainer, de supermarktmedewerkers:
Ieder werkt in één van de beroepsgroepen.
Slide 4 - Tekstslide
Landbouw
(primaire sector)
Onder landbouw verstaan we verschillende dingen:
Tuinbouw: voor de productie van groenten en fruit
Akkerbouw: voor aardappelen, granen en maïs bijvoorbeeld
Veeteelt: voor zuivelproducten en vleesproductie
Bosbouw en visserij
Slide 5 - Tekstslide
Zoek in de kast thuis een product (een pak suiker, doosje thee, lasagne, bananen, het maakt niet uit wat). Waar is dit product gemaakt? Noem het product en het land.
Slide 6 - Open vraag
Let op.
Niet al het eten komt rechtstreeks van het land.
Veel eten wordt verwerkt in fabrieken, we noemen die de voedingsmiddelenindustrie.
Slide 7 - Tekstslide
Industrie
(secundaire sector)
In de industrie worden producten gemaakt.
Denk aan kleding, computers, keukenspullen, maar ook auto's , bloempotten enzovoorts!
Veel spullen die wij in Nederland kopen, zijn hier helemaal niet gemaakt.
Slide 8 - Tekstslide
Kijk eens in het label van jouw shirt, trui of vest: in welk land is jouw kledingstuk gemaakt. Vaak lees je 'made in...' (gemaakt in...)
Slide 9 - Open vraag
Diensten
Hieronder verstaan we iedereen die en dienst levert voor een ander:
Kappers, winkelmedewerkers, vrachtwagenchauffeurs, docenten, call-centermedewerkers, artsen, verpleegkundigen: en ga zo maar door!
Slide 10 - Tekstslide
Noem het beroep van iemand in jouw omgeving en zet erachter of dit beroep hoort bij landbouw, industrie en diensten. Voorbeeld: mijn beroep is docent, ik werk in de diensten.
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Video
Verschil tussen arm en rijk:
In arme landen werken veel mensen in de landbouw: zij produceren vaak hun eigen voedsel. Dit noemen wij zelfvoorzienende landbouw. Boerenbedrijven in arme landen zijn dus vaak heel klein.
In rijke landen kopen mensen hun voedsel vaak in de supermarkt of op de markt. Zij hoeven dus niet in de landbouw te werken. In rijke landen werken de meeste mensen in de dienstensector.
In rijke landen zijn de boerenbedrijven juist heel erg groot. Zij zijn gericht op het verkopen van producten aan het buitenland (export).
Slide 13 - Tekstslide
timer
1:00
Slide 14 - Tekstslide
Quiz!
Welke sector zie je?
Je krijgt steeds een foto te zien. Welke sector zie je hier?
In de dia daarna kun je het antwoord invullen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Tekstslide
De vorige foto valt onder: A. Landbouw (primaire sector) B. Industrie (secundaire sector) C. Diensten (tertiaire sector)