Leesvaardigheid TW1 HH

Leesvaardigheid TW1 HH
Herhaling lesstof les 1, 2, 13 en 14
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid TW1 HH
Herhaling lesstof les 1, 2, 13 en 14

Slide 1 - Tekstslide

Noem drie verschillen tussen tekst A en tekst B:
  1. Titel bij tekst B is groter gemaakt; 

  2. Inleiding is bij B grijs. Bij A is niet duidelijk wat de inleiding is;

  3. Bij B wordt er gebruik gemaakt van een opsomming in alinea 3.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom is tekst B prettiger leesbaar?
  • Tekst B is prettiger leesbaar doordat de verschillende onderdelen van de tekst onderscheiden worden door de opmaak

Slide 3 - Tekstslide

Instructie (1) - tekstopmaak
Een tekstopmaak zorgt ervoor dat een tekst er mooier uitziet én beter leesbaar of begrijpelijk is. 

De opmaak van de tekst helpt je bij het globaal lezen  of zoekend lezen om er sneller achter te komen waar de tekst over gaat.


Slide 4 - Tekstslide

Instructie (2) - opmaakkenmerken (1)
  • Vetgedrukte, schuingedrukte, onderstreepte of in HOOFDLETTERS gedrukte woorden. Doel: belangrijk of aandacht trekken van de lezer
  • De titel staat bovenaan en is vaak groter dan de rest van de tekst. Doel: trekt aandacht en wil lezers nieuwsgierig maken.
  • De inleiding is vaak vet- of schuingedrukt. Staat onder de titel. Doel: kort vertellen waar de tekst over gaat.
  • Alinea's  beginnen altijd op een nieuwe regel. Soms gebruikt de schrijver een tussenkop of een witregel boven de alinea. Inspringen kan ook met de eerste regel. Doel: tekst beter leesbaar maken 

Slide 5 - Tekstslide

Instructie (2)- opmaakkenmerken (2)
  • Tussenkoppen zijn vaak vet, cursief of in gekleurde letters. Doel: helpen om sneller te begrijpen waar de alinea over gaat.
  • Een tekst in een kader of op een gekleurde achtergrond heeft een speciale functie. Doel: extra informatie of een toelichting
  • Lijnen of balken in een tekst geven aan dat er een ander onderdeel begint.

Slide 6 - Tekstslide

Waar gaat dit gesprek over?
  • Iemand is uit z'n broek gescheurd en zit nu op het toilet en durft daar niet uit te komen.
  • De andere persoon vraagt of hij/zij te veel hamburgers heeft gegeten.

Slide 7 - Tekstslide

Het is niet alleen grappig om plaatjes in je berichtjes te gebruiken, het is ook handig. Leg uit waarom.

Slide 8 - Open vraag

Instructie (1)- Tekst en beeld
Bij een tekst staat vaak een 'beeld'. Bijvoorbeeld: 
een foto, tekening, grafiek, beelddiagram, schema of pictogram.
De tekst en het beeld versterken elkaar. Hoe? Door naar de afbeelding te kijken kom je meer te weten over de tekst. Andersom geldt dit ook.

Slide 9 - Tekstslide

Instructie (2)- Functies
  • Aandacht van de lezer + nieuwsgierig maken naar de tekst;
  • Tekst aantrekkelijker maken;
  • Legt iets uit;
  • Laat een voorbeeld zien wat niet goed te omschrijven is in woorden;
  • Versterkt de boodschap of bewering in de tekst;
  • Vervangt tekst. Bijvoorbeeld in een stripverhaal of gebruiksaanwijzing.
Betekenis functie
Bepaald doel of werking (van het beeld). 

Slide 10 - Tekstslide

Instructie (3) - 'Een beeld zegt meer dan duizend woorden.'
Een afbeelding is sneller te verwerken voor je hersenen dan een tekst.

Als je de tekst globaal gaat lezen, bekijk je eerst de titel, de (tussen)koppen, de inleiding én de afbeeldingen 

Slide 11 - Tekstslide

Een zakelijke tekst bestaat altijd uit drie onderdelen.

Welke drie onderdelen zijn dat?

Slide 12 - Tekstslide

In zowel de inleiding, de kern en het slot komen altijd vaste onderdelen terug!!!!

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding:
  1. Het onderwerp wordt genoemd
  2. Waarom de tekst geschreven is
  3. Voorbeeld bij het onderwerp
  4. Leuk, kort verhaaltje/opbouw tekst
  5. Belangrijke vraag  
  6. Mening schrijver


Slide 14 - Tekstslide

Middenstuk
De deelonderwerpen die met het onderwerp te maken hebben, worden in het middenstuk behandeld.

Slide 15 - Tekstslide

Slot

1. hoofdgedachte

2. advies gegeven/vraag beantwoord uit inleiding

3. conclusie/samenvatting gegeven

4. toekomstverwachting





Slide 16 - Tekstslide

Nieuwsbericht
Let op: een nieuwsbericht bestaat uit een inleiding en kern. Geen slot!

Het belangrijkste staat in de inleiding, verdere informatie in de kern.

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is dit belangrijk?

Slide 18 - Tekstslide

Omdat

1. Je gericht kunt zoeken binnen een tekst naar het antwoord!

2. Je teksten beter zult begrijpen!

3. In het examen Nederlands veel vragen zult krijgen over zowel de inleiding, de kern en het slot

Slide 19 - Tekstslide

Tot slot.....

Let op:

1. Het onderwerp  van een tekst kun je vinden door de vraag te stellen: Waar gaat deze tekst over? Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk!!!!

2. De hoofdgedachte van een tekst: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd???

De hoofdgedachte schrijf je in een zin op


Slide 20 - Tekstslide

Wat is de bedoeling van de vetgedrukte inleiding? Deze geeft:
A. alvast de belangrijkste informatie over het onderwerp van de tekst
B. een aanleiding voor het schrijven van de tekst
C. een grappige beschrijving van het onderwerp van de tekst
D. een mening van een deskundige over het onderwerp van de tekst.
Antwoord
A

Slide 21 - Tekstslide

Instructie (1) - waarom zijn er alinea's?
  • Beter leesbaar.
  • Elke alinea vertelt iets anders over het onderwerp (deelonderwerp)
  • Minimaal drie zinnen die over hetzelfde onderwerp gaan
  • Alinea heeft ook een soort indeling: opening, kern en slot
  • Alinea begint na een witregel, inspringen of er staat een tussenkopje boven. 

Slide 22 - Tekstslide

Instructie (2)- Opbouw alinea
  • Opening: belangrijkste zin waarin duidelijk wordt gemaakt waar die alinea over gaat
  • Kern: meer informatie over dat (deel)onderwerp. Bijvoorbeeld: argument, uitleg of een voorbeeld
  • Slot: samenvatting of conclusie. Er is niet altijd een slotzin.

DUS: wil je weten waar een alinea over gaat, lees dan de eerste en de laatste regel van de alinea. 

Slide 23 - Tekstslide

Alinea 2 nog een keer lezen

Welke functie heeft de opening van deze alinea?


Antwoord op de volgende slide invullen

Slide 24 - Tekstslide

Welke functie heeft de opening?

Slide 25 - Open vraag

Alinea 2 nog een keer lezen

Welke functie heeft de kern van deze alinea?


Antwoord op de volgende slide invullen

Slide 26 - Tekstslide

Welke functie heeft de kern?

Slide 27 - Open vraag

Alinea 2 nog een keer lezen

Welke functie heeft de slot van deze alinea?


Antwoord op de volgende slide invullen

Slide 28 - Tekstslide

Welke functie heeft het slot?

Slide 29 - Open vraag

Laatste alinea
Wat ontbreekt er in de opbouw van de laatste alinea?
A. een inleiding
B. een kern
C. een slot


Antwoord
C

Slide 30 - Tekstslide