H4 - Reflexive Verben und Reflexivpronomen

H4 - Woche 14 - Stunde 1 + 2
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-5

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H4 - Woche 14 - Stunde 1 + 2

Slide 1 - Tekstslide


Planung Stunde 1
  • Grammatik wiederholen: Steigerungsstufen und Vergleichswörter 
  • Hören: K3 Lek. 2 Aufgabe 20
  • Lesen: K3 Lek. 2 Aufgabe 21

Planung Stunde 2
  • Grammatik: Reflexive Verben und     Reflexivpronomen
  • Machen: K3: Lek. 2 Aufgabe 22, 23, 24

Ziele

  •  Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn en hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.

  • Je kunt aangeven wanneer je je 4e en 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

  • Je begrijpt de hoofdpunten in korte nieuwsberichten en kunt relevante informatie begrijpen. 


Slide 2 - Tekstslide

Hoe vorm je de vergrotende en overtreffende trap?
A
stellende trap + -er / -e
B
stellende trap + -e / st
C
stellende trap + -st / -e
D
stellende trap + -er / st

Slide 3 - Quizvraag

0

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hören & Lesen
Hören: gemeinsam
  • K4 Lektion 2 Aufgabe 20 (S. 168)

Lesen: selbstständig
  • K4 Lektion 2 Aufgabe 21 (S.168, 169)
  • Zeit: 10 Min. danach besprechen

Slide 7 - Tekstslide

Grammatik: reflexive Verben und Pronomen
(wederkerend werkwoord en voornaamwoord)
Een wederkerend voornaamwoord is een werkwoord waarbij ‚zich‘ gebruikt wordt. Zowel in het Duits als het Nederlands komen deze werkwoorden regelmatig voor.

Voorbeelden:
  • zich vergissen > ik vergis me      - Ich irre mich
  • zich verheugen > hij verheugt zich  - Er freut sich
  • zich interesseren > wij interesseren ons - Wir interessieren uns

Slide 8 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden vervoegen
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken, moet je een werkwoord kunnen vervoegen. Hoe ging dat ook alweer?

--> Een werkwoord vervoegen:  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN
  • stam = hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
  • kommen: komm-
  • arbeiten: arbeit-
  • regnen: regn-

Slide 9 - Tekstslide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (zich haasten)
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeilt   sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 10 - Tekstslide

toevallig wederkerend
Andere werkwoorden zijn toevallig wederkerend: Ze kunnen zowel zonder als met wederkerend voornaamwoord voorkomen.
Bijvoorbeeld:
  • Zich wassen – Ik was me. – Ich wasche mich.
        Ik was mijn hond. – Ich wasche meinen Hund.
  • Zich scheren – Hij scheert zich. – Er rasiert sich.
       Hij scheert zijn baard. – Er rasiert seinen Bart.

Slide 11 - Tekstslide

Bij deze toevallig wederkerende werkwoorden kan het wederkerend voornaamwoord in de 3e of 4e naamval staan. Het verschil tussen de 3e en de 4e naamval is alleen zichtbaar bij mir / mich en dir / dich. 
Bijvoorbeeld:  Ich wasche mir die Haare (+3)   -   Ich wasche mich (+4). 

Slide 12 - Tekstslide

Ich dusche ... (mij) jeden Morgen.
A
mir
B
ich
C
mich
D
mein

Slide 13 - Quizvraag

Ich kaufe ... (mij) ein Auto.
A
mich
B
mir
C
ich
D
mein

Slide 14 - Quizvraag

Du kaufst .... (jou) ein Fahrrad.

Slide 15 - Open vraag

Du duschst ... (je) jeden Abend.

Slide 16 - Open vraag

Er kauft (zich).... ein Boot.

Slide 17 - Open vraag

jetzt üben
Machen:
  • Lektion 2: Aufgabe 22, 23, 24
       Hilfsmittel: Vakboekje 04
       Zeit: 20 Minuten, danach besprechen

Fertig: Lernen Idioomtoets K3 (nächste Woche) Kapitel 3

Slide 18 - Tekstslide

                                   Nächste Stunde 

  • Cito kijk- en luistertoets Havo 2021

Slide 19 - Tekstslide

Grammatik - Lektion 2
Wat zijn wederkerende werkwoorden?
Een wederkerend werkwoord komt voor in combinatie met een wederkerend voornaamwoord: bijv. sich schämen, sich waschen, sich ändern. Het wederkerend voornaamwoord slaat terug op het onderwerp van de zin. Bijvoorbeeld: Wir schämen uns.

Andere werkwoorden zijn toevallig wederkerend: Ze kunnen zowel zonder als met wederkerend voornaamwoord voorkomen.
Bijvoorbeeld:
Zich wassen – Ik was me. – Ich wasche mich.
Ik was mijn hond. – Ich wasche meinen Hund.
Zich scheren – Hij scheert zich. – Er rasiert sich.
Hij scheert zijn baard. – Er rasiert seinen Bart.



Slide 20 - Tekstslide