In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
v5 - TEA I
Slide 1 - Tekstslide
Inhalt dieser Stunde
Reflexive Verben
Ziel(e):
Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen in de 3e en 4e naamval.
Slide 2 - Tekstslide
Wederkerende werkwoorden Duits
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen
Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
Je kunt aangeven wanneer je je 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt.
Slide 4 - Tekstslide
Reflexive Verben
Hat ein reflexives Pronomen, " wederkerend voornaamwoord", sowie ‚zich‘ auf Niederländisch
Zum Beispiel: zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich
Slide 5 - Tekstslide
Reflexive Verben
'zich' ----> sich und passt sich an die Person an
sich freuen > er freut sich
Slide 6 - Tekstslide
Reflexive Verben
Dafür musst du Verben konjugieren (vervoegen) können.
Wie war das nochmal?
Slide 7 - Tekstslide
Ein Verb im Präsens (OTT) konjugieren
Verb konjugieren: stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN
stam= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-
Slide 8 - Tekstslide
Reflexive Verben 'sich beeilen" (zich haasten)
Verb+ Pronomen
ich beeilemich ik haast me du beeilstdich jij haast je er/sie/es beeiltsich hij/zij/het haast zich
wir beeilenuns wij haasten ons ihr beeilteuch jullie haasten je sie/Sie beeilensich zij haasten zich/ u haast zich
Slide 9 - Tekstslide
Probiere es nun selbst aus ...
Slide 10 - Tekstslide
Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20
Slide 11 - Open vraag
Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven) in de 'er'-vorm
timer
0:20
Slide 12 - Open vraag
Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen) in de 'ich'-vorm
timer
0:20
Slide 13 - Open vraag
Reflexive Verben
Du kannst den 4. oder den 3. Fall benutzen.
Jetzt auf NL
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je de 3e naamval gebruiken.
Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
Ich wasche mich.
Slide 14 - Tekstslide
Und jetzt seid ihr dran!
Slide 15 - Tekstslide
Ich wasche....
A
mich
B
mir
C
ich
D
du
Slide 16 - Quizvraag
Ich wasche....die Hände.
A
mich
B
mir
C
ich
D
du
Slide 17 - Quizvraag
Du kämmst....die Haare.
A
dich
B
dir
C
du
D
ich
Slide 18 - Quizvraag
Du kämmst....
A
dich
B
dir
C
du
D
ich
Slide 19 - Quizvraag
Du schämst....
A
dich
B
dir
C
du
D
ich
Slide 20 - Quizvraag
Du gibst....keine Mühe.
A
dich
B
dir
C
du
D
ich
Slide 21 - Quizvraag
Er engagiert ....für andere Menschen.
A
mich
B
dir
C
sich
D
ich
Slide 22 - Quizvraag
Du freust...für mich.
A
mich
B
dir
C
du
D
dich
Slide 23 - Quizvraag
Wederkerende werkwoorden Wat weet je nog?
Slide 24 - Woordweb
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich waschen: "Ich ....... ........... täglich die Haare."
Slide 25 - Open vraag
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich irren: "Ihr ........ .............. Heute haben wir den 16., nicht den 17. Februar."
Slide 26 - Open vraag
maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord): Wir haben... über das Thema unterhalten.
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn
Slide 27 - Quizvraag
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich überlegen: "Warum ....... du ........ die Sache nicht mal kurz?"
Slide 28 - Open vraag
Grammatik: Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich streiten: "Mein Bruder ..... ........... jeden Tag mit meinem Vater."
Slide 29 - Open vraag
Hausaufgaben
Mache:
--
Lerne: Wörter D-NL A1/A2
Slide 30 - Tekstslide
Hausaufgaben
Mache:
Allemaal > Teil C 11-14
*Je kunt de zwakke werkwoorden zowel in de Präsens, als in de Präteritum en de Perfekt toepassen.
Lerne: Wörter D-NL A1/A2
En een keuze uit:
A) Teil A - Aufgabe 1+2
*Je kunt belangrijke details begrijpen van een eenvoudige televisiereportage (SEHEN/HÖREN voor KLT)
B) Teil B - Aufgabe 5+6 (AB)
*(B1/B2) Je kunt relevante informatie vinden en begrijpen in broschures (LESEN/VOKABELN).
Slide 31 - Tekstslide
Wieviel hast du verstanden?
Slide 32 - Poll
Ik ken het rijtje voor de wederkerende werkwoorden Ik weet wanneer ik 3e of 4e naamval met een wederkerend werkwoord moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃
Slide 33 - Poll
Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord: Es freut ..... (het verheugt me) Es freut ........... (het verheugt jou) Es freut.......... (het verheugt haar) Es freut......... (het verheugt jullie) Typ hieronder het antwoord als volgt: Es freut ihn (dus de hele zin)