H2, Woordenschat H1: beeldspraak 2

Nederlands 
Welkom 2Ha!

Pak je leesboek.



1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Welkom 2Ha!

Pak je leesboek.



Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Lezen
Bespreken huiswerk
Verder met hoofdstuk 1 Woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt, gebruik je beeldspraak.

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. 
Beeld en object staan naast elkaar.

Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 5 - Tekstslide

vergelijking met als
Bij de vergelijking met als geef je met het woordje 'als' aan welk beeld er bij het object hoort:

Ik ben zo mager      als      een lat.
(object  (object)                   (beeld)

Slide 6 - Tekstslide

vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:

Wat een kast    van    een huis!
         (beeld)                    (object)

Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.

Slide 7 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 en 2 van Woordenschat H2

Slide 8 - Tekstslide

Zo bang als een...
Zo blind als een...
Zo doof als een...
Zo fris als een...
Zo gezond als een...

Zo nijdig als een...
Zo slim als een...
Zo sterk als een...
Zo vrij als een...
Zo ziek als een....

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 2
1. Wat wordt bedoeld met de Brabantse drieklapper?

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 2

1 Jan en alleman: alle aanwezigen
2 relatief: nogal; tamelijk
3 recente: nieuwe
4 norm: regel
5 introduceren: voorstellen
6 nooit ofte nimmer: helemaal nooit
7 langdradige: langdurige en saaie
8 kwelling: grote last 
9 onderhevig: gebonden
10 standaard: norm; regel
11 gangbaar: gewoon
12 variaties: verschillen
13 demonstreren: duidelijk maken; laten zien
14 internationaal: op de hele wereld
15 non-verbaal: niet in woorden; in gebaren
16 lokale: plaatselijke


Slide 11 - Tekstslide

al. 1 (baal) balen als een stekker: meer dan genoeg hebben van; een hekel hebben aan
al. 1 buigen als een knipmes: zeer onderdanig doen
al. 2 zo oud als de weg naar Rome: heel erg oud
al. 3 zo eerlijk als goud: volkomen eerlijk
al. 3 zo doof als een kwartel: stokdoof
al. 3 Oom Gerard is net een spraakwaterval: hij is voortdurend aan het woord
al. 4 een hoofd als een boei: een vuurrood hoofd
al. 4 als haringen in een ton: heel dicht op elkaar
al. 5 zo brutaal als de beul: zeer brutaal; heel onbehouwen; bot
al. 6 zo klaar als een klontje: volkomen duidelijk

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag 
Maak opdracht 3 van Woordenschat H1 (blz. 26). Je hebt 10 minuten. We bespreken de opdracht zo klassikaal. 
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 4 en 5 van Woordenschat H1 (blz 26 - 27).

Slide 14 - Tekstslide