Poëzie - stijlfiguren

Stijlfiguren
parallellisme
opsomming 
anthitese
paradox
retorische vraag

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren
parallellisme
opsomming 
anthitese
paradox
retorische vraag

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat stijlfiguren zijn
Je weet wat een parallellisme is en kunt deze herkennen
Je weet wat een opsomming is en kunt deze herkennen
Je weet wat een anthitese is en kunt deze herkennen
Je weet wat een paradox is en kunt deze herkennen
Je weet wat een retorische vraag is en kunt deze herkennen


Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn stijlfiguren?

Het doelbewuste gebruik van één of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.

Dit om:
De aandacht te trekken, een punt te maken of iets te verduidelijken.


Slide 3 - Tekstslide

Parallellisme
-Een bepaalde zinsbouw komt steeds op dezelfde manier terug. 
-Beïnvloedt de vloeiendheid en het tempo van een gedicht.

Als hij slaapt, laat ik hem slapen
als hij eet, laat ik hem eten
als hij leest, praat ik hem niet
de oren van het hoofd
Sylvia Hubers

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming
De dichter trekt de aandacht naar een woord of woordgroep. 

Ik zocht in zeeën,bossen,bergen,dromen,
Nimmermeer rustig tot de plek gekomen, 
Waar zij verborgen als een bloesem was 
Onder 't in lange herfst gewoekerd gras. 
 (J.J. Slauerhoff) 

 

Slide 5 - Tekstslide

Antithese
Tegenstelling: woorden of zinnen die een tegengestelde mededeling bevatten, staan bij elkaar.

Wij voeren geen bittere oorlog
onze wraak is zoet
Diana Ozon

Slide 6 - Tekstslide

Paradox
'Schijnbare tegenstelling': tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden. 

We moeten vechten voor de vrede.

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een antithese?
A
Een tegenstelling
B
Een versterkende betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een paradox?
A
Een tegenstelling
B
Een sterke betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 10 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een paradox?
A
's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
B
Weinig alcohol kan te veel zijn.
C
Samen zijn is gezellig.
D
Uit dit kleine nestje kwamen genoeg vogels.

Slide 11 - Quizvraag

Retorische vraag: De bedoeling van de retorische vraag is niet een antwoord te krijgen, m.a.w. het is
in feite geen vraag, maar een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag.
  • Leraar: "Je wilt toch later goed verdienen?"
  • Ongeduldige reiziger: "Hebben ze hier weleens van op tijd rijden gehoord?"
  • Hoe dom kun je zijn? 
  • Dat begrijpt toch iedereen?

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
maak van paragraaf 3.8 
opdracht 1 t/m 4

en van paragraaf 4.8 
opdracht 1 t/m 4 + 7

Slide 13 - Tekstslide