Als eerste kijk je naar het werkwoord in de zin. Is het werkwoord:am/is/are, have got/has got, can/could, would, should, must, shall of will?
Dan kun je het werkwoord vooraan in de zin zetten, de rest van de zin blijft hetzelfde.
She is at home. --> Is she at home?
John has got a cat. --> Has John got a cat?
Snelle can rap very well. --> Can Snelle rap very well?