1. Who/what/which in de zin? Vooraan zetten en ww erachter. 2. Vorm van to be in de zin? vorm van to be vooraan zetten. 3. Ander hulpww in de zin? Hulp ww vooraan.
Slide 4 - Tekstslide
Woordvolgorde vraagzin
4. Geen van deze opties hierboven? Begin de vraag met do/does (tegenwoordige tijd) of did (verleden tijd) Daarna komt het hele werkwoord.
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeelden vraagzinnen
Who is your idol? Are you a good student? Will he ever know the truth? Do you live in England? Does he like chocolate? Did you go to school yesterday?
Slide 6 - Tekstslide
Welke vraagzin is correct? I love chocolate.
A
Love I chocolate?
B
Do I love chocolate?
Slide 7 - Quizvraag
Welke vraagzin is correct? I walk to school.
A
Do I walk to school?
B
Walk I to school?
Slide 8 - Quizvraag
Welke vraagzin is correct? Frank has got a big room.
A
Has Frank got a big room?
B
Does Frank have got a big room?
Slide 9 - Quizvraag
Welke vraagzin is correct? Julie and Jane have got the same bikes.