Tegenwoordig deelwoord

Tegenwoordig deelwoord 
Hoe ben je iets aan het doen?

Huilend loop ik naar school, lachend vertel ik een mop, kwijlend kijk ik naar chocola. 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Tegenwoordig deelwoord 
Hoe ben je iets aan het doen?

Huilend loop ik naar school, lachend vertel ik een mop, kwijlend kijk ik naar chocola. 

Slide 1 - Tekstslide

Hoe schrijven we dit?
Hele werkwoord + een d!!! Altijd een d! 

Slide 2 - Tekstslide

Maak een zin met een goed geschreven tegenwoordig deelwoord.

Slide 3 - Open vraag

Bekvechten - Ze liepen ... door de winkel.

Slide 4 - Open vraag

Schaatsen - Nathan ging ... naar oma.

Slide 5 - Open vraag

Denken - Merite liep ... over straat.

Slide 6 - Open vraag

Dromen - Lieke zat ... op de bank.

Slide 7 - Open vraag

Zoeken - De eekhoorn sprong ... van tak tot tak.

Slide 8 - Open vraag

Klagen - Gijs verliet ... de klas.

Slide 9 - Open vraag

Herstellen - Henk ligt ... in het ziekenhuis.

Slide 10 - Open vraag

Strijken - Mijn tante staat altijd ... te bellen.

Slide 11 - Open vraag

Bellen - Mijn tante staat altijd ... te strijken.

Slide 12 - Open vraag

Braden - Mijn vader bereidt ... het vlees.

Slide 13 - Open vraag

Stinken - De kat struinde ... door het huis.

Slide 14 - Open vraag

Hijgen - Niek plofte ... op de bank.

Slide 15 - Open vraag

Wachten - Marinte keek ... om zich heen.

Slide 16 - Open vraag

Branden - De kaars werd ... verplaatst.

Slide 17 - Open vraag

Klimmen - Het meisje verplaatste zich ... over het hek.

Slide 18 - Open vraag

Verwoesten - De orkaan bracht ... veel schade aan.

Slide 19 - Open vraag

Vliegen - De eend verdween ... in de verte.

Slide 20 - Open vraag

Genieten - Ilse at ... haar ijsje op.

Slide 21 - Open vraag

Kijken - De ouders liepen ... over het schoolplein.

Slide 22 - Open vraag

Eten - Zij maakte haar huiswerk al ...

Slide 23 - Open vraag

Wat hebben we tot nu toe geleerd? 
tt: ik fiets hij fietst wij fietsen 
vt: ik fietste hij fietste wij fietsten 
voltooid: ik heb gefietst
bijvoeglijk voltooid: de gefietste route
tegenwoordig deelwoord: fietsend naar huis

Slide 24 - Tekstslide

Maak een zin met een voltooid deelwoord

Slide 25 - Open vraag

Maak een zin met een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.

Slide 26 - Open vraag

Maak een zin met een tegenwoordig deelwoord.

Slide 27 - Open vraag

Maak een zin met een werkwoord
met dt!

Slide 28 - Open vraag