Zinsdelen

Kun jij 
DRIE APPELS
vinden?  
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Kun jij 
DRIE APPELS
vinden?  
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
De grote man | eet | een kleine taart | met zijn vork.

Slide 2 - Tekstslide

De hond sluipt door het bos samen met zijn baasje.

Uit welke zinsdelen bestaat deze zin?
Typ de zin over en zet strepen tussen de zinsdelen.
Wat
Maak opdracht 5 t/m 8 van 1.7 Grammatica zinsdelen (in je boek) 
Hoe
In stilte, individueel  
Hulp
Geen
Tijd
Vijftien minuten    
Uitkomst
Deze leerstof (grammatica zinsdelen) moet je kennen voor de toets
Klaar
Maak een extra opdracht (vraag opdrachtblad bij docent)

Slide 3 - Open vraag

Zinsdeelproef

        1               2
De hondsluipt door het bos | samen met zijn baasje.


één zinsdeel

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld
  1. De hond | sluipt | door het bos | samen met zijn baasje.

  2. Door het bos | sluipt | de hond | samen met zijn baasje.

  3. Samen met zijn baasje | sluipt | de hond | door het bos.

Slide 6 - Tekstslide

Stappenplan zinsdeelstrepen zetten
1 Onderstreep de pv.
       Mandy wacht op haar moeder in de tuin. 

2 Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
       Mandy | wacht | op haar moeder in de tuin. 

3 Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
       Op haar moeder | wacht | Mandy in de tuin.
       In de tuin | wacht | Mandy op haar moeder. 

4 Ga daar mee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden. Zet voor en na elk zinsdeel een streep. 
      | Mandy | wacht | op haar moeder | in de tuin. |

Slide 7 - Tekstslide

De persoonsvorm is een .....
A
Persoon
B
Ding
C
Werkwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 9 - Quizvraag

De persoonsvorm vind je
A
De zin vragend maken
B
Door de tijd of hoeveelheid te veranderen
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
D
de PV is het woord dat vooraan staat

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
Ik

Slide 11 - Quizvraag

Zo vind je het onderwerp
1) Zoek de persoonsvorm ( tijdsproef of getalproef)
2) Verdeel de zin in zinsdelen
3) Vraag: Wie + persoonsvorm? (of wat + persoonsvorm?)
      Het antwoord is het onderwerp

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
We kopen in de pauze vaak een flesje cola.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Overal in mijn kamer ligt kleding.

Slide 14 - Open vraag


Werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde: 
bestaat uit alle werkwoorden in een zin! 
Ook: delen van scheidbare werkwoorden.
uitstappen/stapt uit.



Slide 15 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Gaat Joris vanavond skaten?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 18 - Quizvraag

Morgen ga ik lopen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga lopen
C
lopend

Slide 19 - Quizvraag

Mijn buurman legt de lat hoog.
Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 22 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp is het antwoord op de vraag:

A
Wie/wat + wg?
B
Wie/wat + pv?
C
Wie/wat + o?
D
Wie /wat + wg + o?

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Ik kan nu het lijdend voorwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
uit een zin

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 25 - Sleepvraag

Oefenen met zinne
Welk onderdeel vind jij nog moeilijk?

Ga naar: www.cambiumned.nl
Zoek een oefening waar jij nog wat van kan leren.

Slide 26 - Tekstslide