Kapitel 1 grammatica herhaling

• Duits
• Middelbare school
• vmbo g, t, mavo, havo
• Leerjaar 1,2

Kapitel 1&2

Wiederholung Grammatik

Het persoonlijk voornaamwoord

In het Nederlands zijn dit:
ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij, u

Deze heb je ook in het Duits en moet je uit je hoofd leren.

Het persoonlijk voornaamwoord

ik, jij, hij/zij/het (NL -> DU)

wij (NL -> DU)

ihr (DU -> NL)

sie(mv) (DU -> NL)

Sie (DU -> NL)

Het werkwoord

Je hebt geleerd hoe je een regelmatig werkwoord in de tegenwoordige tijd vervoegt. 

Je hebt de basisregel & de regel voor werkwoorden met een stam op -s, -ß of -z geleerd.

Wat is de stam van "wohnen"?

1. wohnen
2. wohn
3. wohne
4. woh

Wat is de stam van "heißen"?

1. heißen
2. heiße
3. heiß
4. heißenen

Ich ...... (wohnen) in Tilburg.

1. wohn
2. wohnt
3. wohne

Wir ..... (spielen) gern Fußball.

1. spielen
2. spielt
3. spiele

...... (kochen) ihr immer?

1. koche
2. kocht
3. kochen

Er .... (tanzen) heute nicht.

1. tanzt
2. tanzen
3. tanzst

.... (reisen) du morgen nach Berlin?

1. reisst
2. reist
3. reisen
4. reise

Getallen t/m 20

Welke vertaling klopt?

1. eins, zwei, drei
2. eins,tzwei,drei
3. eins, zwai,drei

Schrijf voluit in het Duits op.
14,16,20

Schrijf in cijfers op wat deze getallen betekenen.
fünf, zehn, siebzehn, zwanzig

Vraagwoorden

In het Duits beginnen alle vraagwoorden met de letter "w".

Vertaal de vraagwoorden naar het Duits.
wanneer, wat, wie, waar, hoe

Lidwoorden

Lidwoorden in het Nederlands: de, het & een

Lidwoorden in het Duits: der, die, das & ein(e)

In het Duits hebben woorden een geslacht, wat bepaalt welk lidwoord erbij hoort. Dit moet je uit je hoofd leren. Of een woord mannelijk (m), vrouwelijk (v), onzijdig (o) of meervoud (mv) is staat vast.

..... Mutter (v) ist sehr nett.

1. der
2. die
3. das

.... Stadt (v) ist sehr schön.

1. der
2. das
3. die

Hast du .... Buch (o) gelesen?

1. das
2. der
3. die

Tim ist .... (een) Freund (m) von Cas.

1. eine
2. ein

Ich habe .... (geen) Geschwister (mv)

1. keine
2. kein

Ich liebe .... (een) Pizza (v)

1. ein
2. eine

.... Mann (m) steht da.

1. ein
2. eine

Wat is anders dan in het Nederlands en schrijf je in het Duits ALTIJD met een hoofdletter?

1. begin van een zin
2. steden/landen
3. namen
4. zelfstandig naamwoord

Jaargetijden, maanden en dagen schrijf je met een hoofdletter.

1. Richtig
2. Falsch

Wel of geen hoofdletter?

1. das pferd
2. das Pferd

Wel of geen hoofdletter?

1. zehn
2. Zehn

Wel of geen hoofdletter?

1. berlin
2. Berlin

Wel of geen hoofdletter?

1. der junge
2. der Junge