VRIJ 16/02 Argumenteren uitleg

Argumenteren
  • Standpunt - argument - tegenargument
  • Feitelijke en waarderende argumentatie
  • Aanvaardbaarheid argumentatie
  • Argumentatieschema's
  • Oefeningen hiermee
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren
  • Standpunt - argument - tegenargument
  • Feitelijke en waarderende argumentatie
  • Aanvaardbaarheid argumentatie
  • Argumentatieschema's
  • Oefeningen hiermee

Slide 1 - Tekstslide

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn, mogen ze niet meer in het centrum komen.

Omdat oude auto's heel vervuilend zijn is een ...
A
standpunt
B
argument

Slide 2 - Quizvraag

Leerlingen moeten meebeslissen over nieuwe tafels en stoelen op school. [Leerlingen moeten kunnen testen of tafels en stoelen comfortabel zijn]

Tussen haakjes is een:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 4 - Quizvraag

"Leerlingen moeten meebeslissen over nieuwe tafels en stoelen op school. Leerlingen moeten kunnen testen of tafels en stoelen comfortabel zijn." ["Maar dan kunnen we het meubilair niet meer vóór de kerstvakantie bestellen."] Deze laatste zin is .....
A
Standpunt
B
Argument
C
Anders

Slide 5 - Quizvraag

Tegenargument (weerlegging)




  • Deze laatste zin is een argument tegen het standpunt (zin 1) of tegen het argument (zin 2).
  • Een tegenargument kan dus een standpunt of een argument ontkrachten => Dit laatste heette vroeger weerlegging.
  • NU: allebei tegenargument!
"Leerlingen moeten meebeslissen over nieuwe tafels en stoelen op school. Leerlingen moeten kunnen testen of tafels en stoelen comfortabel zijn." ["Maar dan kunnen we het meubilair niet vóór de kerstvakantie bestellen."]

Slide 6 - Tekstslide

Feitelijk versus waarderend
  • Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak noemen we die uitspraak een feitelijk argument.

  • Over een waarderend argument kun je van mening verschillen, over een feitelijk argument niet. Een waarderend argument moet daarom vaak ondersteund worden.

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
Een feitelijk argument:
  • is waar / niet waar en is controleerbaar;
  • hoef je niet te onderbouwen.


 
Feitelijk of waarderend?
Kun je controleren of het argument klopt? 
Voorbeeld: "Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek."

Slide 8 - Tekstslide

Waarderende argumenten
Een waarderend argument:
  • geeft een smaak of voorkeur weer;
  • hierover kun je van mening verschillen.
  •  daarom moet je uitleggen waaróm je dat vindt.

 
Verschil
Kun je controleren of het argument klopt? 
Voorbeeld: "Ik ga morgen naar de film kijken in Pathé, want die bioscoop vind ik veel prettiger."  =>Waarom is Pathé prettiger?

Slide 9 - Tekstslide

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
timer
0:20
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 10 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?

Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
timer
0:20
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 11 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?

Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend

Slide 12 - Quizvraag

Aanvaardbaarheid argumentatie
Argumentatie is aanvaardbaar als de argumenten:
  1. op zichzelf aanvaardbaar zijn;
  2. relevant zijn;
  3. onderling consistent zijn (elkaar niet tegenspreken)
  4. samen toereikend zijn voor het standpunt

Slide 13 - Tekstslide

Is deze argumentatie aanvaardbaar?
Mariah Carey is een goede artiest, want haar kersthits worden vaak gedraaid.
A
Nee, 'vaak' is niet hetzelfde als 'goed'.
B
Nee, er moet staan 'rijke' i.p.v. 'goede'.
C
Ja
D
Nee, want ze heeft ook nog andere liedjes gemaakt.

Slide 14 - Quizvraag

niet aanvaardbaar, want ...
het is dan wel een feit dat haar kerstliedjes veel gedraaid worden, maar dat heeft niets met kwaliteit te maken.
Het argument is dus niet relevant.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

even oefenen ...
welk argumentatieschema herken je in de volgende drie redeneringen?
(na elke quizvraag volgt een toelichting)

Slide 23 - Tekstslide

Als je last hebt van FOMO en vaak het gevoel hebt dat je niet zonder je mobiel kunt, ligt verslaving op de loer. Dit zegt Tischa Neve, pedagoog, gespecialiseerd in tienergedrag.
A
op basis van voorbeelden
B
op basis van autoriteit
C
op basis van kenmerken
D
op basis van voor- en nadelen

Slide 24 - Quizvraag

twee antwoorden goed
FOMO (Fear of missing out) en het gevoel niet zonder te kunnen: kenmerken van smartphoneverslaving.
Tischa Neve, pedagoog (opvoedingsdeskundige) en gespecialiseerd in tienergedrag: een autoriteit.

Slide 25 - Tekstslide

Het vuurwerkverbod is fijn, omdat de hulpverleners ontlast worden tijdens de jaarwisseling. Toch missen veel mensen nu het plezier van vuurwerk afsteken. Ook missen vuurwerkverkopers inkomsten.
A
op basis van kenmerken
B
op basis van voor- en nadelen
C
op basis van autoriteit
D
op basis van vergelijking

Slide 26 - Quizvraag

voor- en nadelen afwegen
Voordeel: de hulpverleners worden ontlast (zorg, brandweer en politie)
Nadelen: geen plezier van vuurwerk afsteken en geen inkomsten voor vuurwerkverkopers

Slide 27 - Tekstslide

Amsterdam trekt jaarlijks veel toeristen vanwege zijn beroemde musea. Rijks Museum, Anne Frankhuis en Van Goghmuseum zijn goed voor bijna 6 miljoen bezoekers per jaar.
A
op basis van autoriteit
B
op basis van getallen
C
op basis van kenmerken
D
op basis van voorbeelden

Slide 28 - Quizvraag

voorbeelden
Er stonden drie voorbeelden in de redenering die voor veel bezoekers (waaronder veel toeristen) zorgen.
Dit was op basis van een getal: dat klopt! Getal bij voorbeeld 1 (2,2 miljoen), getal bij voorbeeld 2 (1,3 miljoen) en getal bij voorbeeld 3 (2,1 miljoen).

Slide 29 - Tekstslide

Zelf oefenen
opdrachten cursus 6 Argumenteren:
  • 6.2 opdracht 1 t/m 9
  • 6.3 opdracht 1 t/m 6

Slide 30 - Tekstslide